zoo geheel en al eenig in zijne denk- en schrijfwijze, dat het onmogelijk is, hem volkomen in eene andere taal weder te geven. Zeker is het Hollandsch dan nog die taal, waarin dit het best kan geschieden; maar ons volkskarakter mist zoo volkomen al datgene, waardoor een jean paul zich onderscheidde, dat zijne taal onmogelijk in de onze weerklank kan vinden. Over het algemeen heeft onze wijze van zien en denken en spreken te veel positiefs, misschien te veel nuchters, dan dat onze taal zich zou kunnen voegen naar het zwevende en onbestemde, dat den Duitschen Schrijver eigen is. Wij bezitten er den smaak evenmin voor. Doorgaans hebben dan ook zij, die jean paul overbragten, het snoeimes ter dege moeten gebruiken, om hem toch zoo wat voor ons publiek te fatsoeneren. Wij zouden hem in het Duitsch hebben gelaten. Hij kan de lievelingsschrijver van ons publiek niet worden, en, om de waarheid te zeggen, het zou ons zeer bedroeven, indien hij het werd. Wij verheugen ons dus geenszins in dien stroom van vertalingen zijner werken, ofschoon ze door bekwame mannen zijn geleverd. Wij ontkennen niet het vele goede, de fraaije, belangrijke wenken, de schoone gedachten, de treffende beelden, den rijkdom van luim, overal te vinden; maar het gaat met zoo veel gepaard, wat de vertaler van den Vlieger zelf tolles Zeug noemt, dat wij bezwaarlijk in de lectuur op den duur genoegen kunnen smaken.
De Vlieger is eigenlijk de schriftelijke nalatenschap van den Schrijver, en eerst lang na zijnen dood in het licht gegeven. Het is een bont allerlei van den vreemdsten inhoud, wij behoeven niet te zeggen dikwijls vol geest, scherp, treffend en belangrijk, maar ook dikwijls bizar en voor ons althans onverstaanbaar; de vertaler zelf zegt er van: ‘hier een blad zwaar mediaan met allerlei heel aardige teekeningen, daar Chineesch vloeipapier met de barokste figuren, ginds weder een Jan de Wasscher in forma.’ Kiest er uit, lezers, wat u smaakt, en geeft in allen gevalle den vertaler lof, dat hij zich van zijne moeijelijke taak goed heeft gekweten.
Met meer genoegen las Rec. intusschen het tweede stukje: Fixlein. Men heeft daar eenen draad in handen, dien men kan vasthouden; het beeld van fixlein en thiennette blijft den lezer trouw voor oogen, boeit zijne belangstelling en