De Bloemlezing uit Nederlandsche Prozaschrijvers van N.G. van Kampen verkort door D. Veegens. Iste Stuk. (Van Spieghel tot Wagenaar.) Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1847. In kl. 8vo. 92 bl. f :-40.
Onder de talrijke geachte werken van onzen onvergetelijken van kampen, die zoo veel tot uitbreiding van kennis onder alle standen der maatschappij toebragt, bekleedt de Bloemlezing uit Nederlandsche Prozaschrijvers, ten jare 1834 in drie deelen uitgegeven, eene loffelijke plaats. Maar de kostbaarheid van dit uitgebreide werk verhinderde de algemeene invoering tot schoolgebruik, en dit deed den Uitgevers van dat werk op het leveren eener verkorte bearbeiding daarvan bedacht zijn, tot welke zij den Heer veegens uitnoodigden, die aan hunnen wensch gehoor gaf, en zich aanvankelijk van die taak zóó kweet, als men dit van een' man van zoo geoefenden smaak en grondige kennis niet anders kon verwachten.
Even als van kampen, doet veegens de Bloemlezing van eene Inleiding voorafgaan, die eene korte schets der geschiedenis van den Nederlandschen prozastijl bevat, en met opmerkingen aangaande zaken en personen doormengd is, welke haar, hoe beknopt ook, belangrijk maken. Daarop volgt de bloemlezing uit spieghel, coornhert, hooft, vondel, cats, montanus, swinnas, g. brandt, van heemskerk, k. brandt, s. van middelgeest, p. vlaming, van effen, o. zwier van haren, en wagenaar. Deze opgave toont aan, dat de Heer veegens in de keuze der Schrijvers, uit welke hij proeven van stijl levert, zijnen voorganger niet slaafs gevolgd heeft, en niet alleen, om wijze redenen, enkelen heeft achterwege gelaten, wier schriften, als van eene meer eenzijdige rigting, voor schoolgebruik minder geschikt zijn, maar ook proeven uit de schriften der