Het stukje: de Onschendbaarheid des Konings, bestrijdt de stelling, dat de Koninklijke onschendbaarheid uit de verantwoordelijkheid der Ministers in Nederland zou kunnen worden afgeleid, en beweert, dat de beoordeeling van Regeringsdaden vrij kan zijn, al zijn de Ministers niet, met uitsluiting van Z.M., verantwoordelijk voor elke daad van het koninklijk gezag. - De grondfout in het betoog is de verwarring tusschen zedelijke en staatsregtelijke verantwoordelijkheid. Voorzeker is de Koning zedelijk verantwoordelijk voor alles, waar hij toe besluit of medewerkt; maar die zedelijke verantwoordelijkheid ligt buiten het bereik der menschelijke beoordeeling. Wil iemand zich in dezen tot regter stellen, en b.v. beweren, dat de Koning moedwillig den Staat in het verderf stort, hij maakt zich dan strafbaar aan hoon en laster: want men kan den Koning beleedigen met woorden, gelijk men het zou kunnen doen door geweld tegen zijnen geheiligden persoon. Op zijne zedelijke verantwoordelijkheid benoemt en ontslaat de Koning de Ministers naar welgevallen. In zijne keus kan hij dwalen, maar kwaaddoen kan hij niet: want op die eenmaal benoemde Ministers drukt de staatsregtelijke verantwoordelijkheid, welke den Koning onschendbaar maakt. Daarom moeten alle besluiten des Konings van de onderteekening des Ministers, tot wiens departement zij behooren, naar art. 76 der Grondwet, voorzien zijn, of ze zijn geene besluiten van den constitutionelen Koning, en missen derhalve de verbindende kracht. Zijn ze van de medeönderteekening van eenig Minister voorzien, dan is deze daarvoor staatsregtelijk verantwoordelijk. En wat nu de Troonrede aangaat, buiten twijfel zegt de Koning niets, wat hij niet verkiest mede te deelen: maar de woorden van den Koning, hetzij hij zelf de
Troonrede gesteld hebbe of niet, zijn te zijnen opzigte slechts vatbaar voor letterkundige beoordeeling, wat stijl en zamenhang betreft. Men kan den Koning dus óók wel beleedigen door eene scherpe critiek, terwijl dit echter slechts zelden aanleiding tot vervolging geven kan. Maar de zaken in de Troonrede medegedeeld, de beschouwingen van Staats- en Volkenregt, de aankondiging van het verder te volgen regeringsstelsel; dat alles ligt buiten den kring van des Konings verantwoordelijkheid, omdat het is van staatsregtelijken aard. Zedelijk moge ook deswege de Koning aan God en zijn ge-