Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Zeemagt beschouwd in verband met de Oostindische Bezittingen van het Rijk. Te 's Gravenhage, bij de Erven Doorman. 1847. In gr. 8vo. 96 bl. f :-90.Onder de verschillende brochures, die van tijd tot tijd over de Nederlandsche Marine, en wat tot deze in verband staat, uitkomen, en die allen met meer of minder zaakkennis zijn geschreven, komt het Ref. voor, dat de wijze, waarop de Schrijver van het bovenstaande stukje de zaak wil beschouwd hebben, over het geheel genomen, zeer gepast is. Een land toch, hoe klein het dan ook wezen moge, dat zulke belangrijke Koloniën heeft, kan en mag niet nalaten, om alles, wat tot den bloei en de welvaart dier Bezittingen kan bijdragen, (en waaraan de voorspoed van het Moederland zoo naauw is verbonden) in het werk te stellen. Hiertoe behoort dan ook wel in de eerste plaats, dat men steeds in die Bezittingen eene goede en welingerigte Marine hebbe, met de daarbij behoorende Etablissementen. Iedere gulden, waarmede het budget voor het Hoofdstuk Marine wordt verhoogd, zal, mits doeltreffend en naar eisch besteed, alsdan ruimen intrest kunnen opbrengen. Ref. beveelt dit welgeschreven stukje zeer ter lezing aan, en twijfelt niet, of diegenen zijner landgenooten, die belangstellen in den voorspoed van het vaderland, en die | |
[pagina 549]
| |
daartoe, door hunne maatschappelijke positie, kunnen medewerken, zullen daarin wel het een en ander vinden, dat het nadenken overwaardig is; terwijl Ref. deze korte aanbeveling eindigt met de woorden van een geacht Fransch schrijver: ‘Un système colonial ne peut se maintenir que par une marine formidable, et, quand elle n' existe point, c'est en vain qu'on jette des troupes sur les points éloignés.’Ga naar voetnoot(*) Het bovenstaande was reeds geschreven toen Ref. de dagbladen van den 3den Augustus 1.1. in handen kwamen, waaruit hij, ter versterking van het aangevoerde, de navolgende belangrijke regelen, door het lid der Tweede Kamer van rijckevorsel, in de zitting van 2 Augustus, bij de beraadslaging over de staatsbegrooting, uitgesproken, overncemt. Na gesproken te hebben over de wederregtelijke handelingen der Engelschen in de Nederlandsche O.I. Bezittingen, vervolgt Z.E.M.: ‘Onze Geschiedenis is daar, om te toonen, wat eene kleine maar moedige en veerkrachtige natie, zelfs in de moeijelijkste omstandigheden, tegenover magtige aanrandingen vermag. Men versterke op eene doelmatige wijze onze zeemagt, en gebruike die waar zij wezentlijk nuttig, ja noodzakelijk is. In de Indische zee, in Indië ligt de toekomst van Nederland! Waakt dan, raadgevers der kroon, en bedenkt, hoe groot uwe verantwoordelijkheid is jegens de natie en het nageslacht!’ |
|