| |
Grondbeginselen der Mensch- en Zielkunde naar de Leer van Dr. K.C.F. Krause, ontvouwd in twaalf Voorlezingen te Parijs door Dr. H. Ahrens, Hoogleeraar der Wijsbegeerte en Lid van den Raad des bestuurs der Universiteit te Brussel. Vrij vertaald, met verbeteringen en bijvoegsels, den Vertaler medegedeeld door den Auteur zelven,
| |
| |
en met een voorberigt en aanteekeningen van Dr. J. Nieuwenhuis, Oud-Hoogleeraar der Wijsbegeerte aan de Leidsche Hoogeschool enz. Iste Deel. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1847. In gr. 8vo. IX en 273 bl. f 2-80.
Het is voor den beoefenaar der wijsbegeerte een zeldzaam, maar tevens een verblijdend verschijnsel, in onze taal een degelijk en uitvoerig geschrift over deze wetenschap te zien uitkomen, te meer als het verschijnt in eenen tijd, waarin de aandacht door andere geschriften en door eenen strijd over wijsgeerige en godgeleerde beginselen op haar gerigt is. Die strijd moge tot eene zekere hevigheid geklommen zijn, des te aangenamer is dan de lezing van een werk, waarin met eene kalmte en bedaardheid, die de eigenschappen der echte wetenschap zijn, onderwerpen behandeld worden, welke de grondslagen der wijsbegeerte uitmaken, en waardoor allen, die belang in haar stellen, op de hoogte gebragt worden, om zich met de noodige kundigheden te voorzien, die hen alleen geschikt kunnen maken, om, hetzij voor henzelven, hetzij voor het publiek een oordeel uit te spreken over den strijd, die eenigen tijd geleden zoo veler aandacht bezig hield en zoo vele pennen in beweging bragt.
De wijsgeerige wetenschappen gaan slechts door een aanhoudend en naauwkeurig onderzoek vooruit, en geenszins door eene behandeling, waaronder zich persoonlijke twist en hartstogt mengen. Iedere bijdrage tot dit onderzoek is dus van gewigt, kan ons een' stap nader tot de waarheid brengen, en verdient daardoor eene opzettelijke beschouwing. De Vertaler, Dr. nieuwenhuis, geeft in een Voorberigt kennis, dat hij reeds vóór twee jaren de zielkundige lessen van Dr. ahrens, verbeterd en vermeerderd door den Auteur zelven, met eenige aanteekeningen voorzien, voor den druk gereed gemaakt had. Doch een zamenloop van ongunstige omstandigheden, het gering aantal inteekenaren op dit werk, het schraal debiet van wijsgeerige geschriften, verhinderde vooreerst de uitgave, die eindelijk voortgang had. Het werk van Dr. ahrens, dat deze beschouwt als een der beste hand- of leerboeken der mensch- en zielkunde, welke sedert de laatste jaren verschenen, heeft ook in geheel Europa den grootsten bijval gehad, en is reeds in het Engelsch, Spaansch, Italiaansch en Hoogduitsch vertaald geworden. Dr. nieuwenhuis achtte vroeger eene vertaling
| |
| |
van een wetenschappelijk werk uit het Fransch onnoodig, uithoofde van de algemeene bekendheid dezer taal; wij zouden zulks ook met hem gedacht hebben; maar hij kwam weldra tot de ervaring, dat een eenigzins ingewikkeld betoog in dezelve voor de meesten moeijelijk te volgen is, vooral door de onbekendheid met de beteekenis der Fransche wijsgeerige woorden en terminologie, schoon men al bedreven in het gebruik dezer taal mogt zijn; terwijl anderen, vooral in onze meer landelijke provinciën, meer gemeenzaam zijn met de Hoogduitsche dan met de Fransche taal- en letterkunde. - Indien de schriften van cousin, jouffroy, damiron en anderen hier meer algemeen gekend en beoefend waren, zouden voorzeker zoo velen niet op deze wijsgeerige woorden en terminologie schipbreuk lijden, en daardoor eene vertaling van de zielkundige lessen van Dr. ahrens meer ontbeerlijk hebben gemaakt.
Naar de overtuiging van den Vertaler, moet de studie der bespiegelende wijsbegeerte op die der letter-, wis- en natuurkundige wetenschappen volgen; naar ons gevoelen moet zij liever hiermede gepaard gaan, omdat zij den grond van deze wetenschappen bevat, en dan beginnen niet bloot met eene anthropologische empirische, maar voornamelijk met eene analytische wijsgeerige zielkunde, waartoe hij geen geschikter en aangenamer handboek dan deze Lessen kent. Voorzeker is eene zoodanige psychologie het aanvangspunt der wijsgeerige wetenschap, die ons opleiden kan tot de verhevenste vraagstukken, welke daarin voorkomen. Hoe kan men het ook ver in de kennis der denkwetten brengen, indien men den mensch als denkend wezen niet naauwkeurig beschouwd heeft? Het psychologisch standpunt in deszelfs ruimere opvatting is de draad van ariadne in den doolhof der verschillende gevoelens op het wijsgeerig gebied, geschikt om ons tot het middelpunt der wetenschap, tot het begrip van het absolute, dat is tot God, te brengen.
Dr. ahrens heeft in deze Lessen de zielkunde uit dit hooge, veelomvattende standpunt behandeld, en dus meer dan eene enkele menschkunde geleverd; zijne Voorlezingen gaan van den mensch tot de natuur en van deze tot het Goddelijk wezen over hetgeen zoo wel in de wijsbegeerte als in de werkelijkheid, in het denken zoo wel als in het zijn, den grond der eenheid uitmaakt, die alles tot een zamenwerkend geheel verbindt.
| |
| |
Prof. nieuwenhuis maakt ten slotte van zijn voorberigt eene aanmerking over het scherpe oordeel van Dr. ahrens over de oude Aristotelische Logica, dat door de bedenkingen van zijnen beroemden leermeester krause en diens uitgegevene proeve eener nieuwe verbeterde Logica aanmerkelijk wordt verzacht. De nieuwere Duitsche wijsgeeren, en vooral hegel, hebben, naar ons gevoelen, deze wetenschap der denkvormen en wetten, met den inhoud van het denken, met de ideën en begrippen der rede verward, en daardoor met de metaphysica en zelfs met de ontologie dooreengemengd. Dr. ahrens, als een leerling van krause, is van deze beschouwingswijze niet vreemd, en gaat daarin verder dan zijn meester of zelfs dan sommige zijner medeleerlingen, zoo als Dr. h.s. lindemann, Hoogleeraar te Solothurn, in zijne Denkkunde oder die Logik, 1846, van wien in het vorige jaar ook eene voortreffelijke Anthropologie uitkwam. Het ligt in den aard der Krausische wijsbegeerte, die de leer van schelling en hegel als momenten in haar opneemt en tot eene hoogere eenheid tracht op te lossen, om de Logica niet slechts als eene formele wetenschap, zooals aristoteles, te beschouwen, maar die, even als plato, als eene dialectica aan te merken, om daardoor op te klimmen, langs den steilen weg der waarheid, tot het beginsel en oorspronkelijk wezen der dingen. De Vertaler eindigt met de betuiging, dat hij deze Lessen aan de Socratische School niet zal behoeven aan te bevelen, daar zij in alles trachten te beantwoorden aan het voorschrift van hunnen meester: ken uzelven! Indien hij daardoor de leerlingen van den voortreffelijken van heusde verstaat, die door
zijne Socratische School gevormd zijn, deze kunnen hier voorzeker aanleiding vinden, om hunnen blik in de kennis van den menschelijken geest en van deszelfs aanleg en vermogens te verruimen.
Volgens de Voorrede van den Brusselschen Hoogleeraar Dr. ahrens zelven, is dit werk de vrucht van eenen cursus, dien de Minister van openbaar onderwijs in Frankrijk, guizot, hem opdroeg in het jaar 1834. Het doel, dat hij zich met deze Lessen voorstelde, was, om, naar eene geschikte methode, Frankrijk met de voornaamste slotsommen bekend te maken, waartoe de philosophie in Duitschland gekomen is. Opmerkzaam op het uiteenloopende der Fransche en Duitsche wijsbegeerte, vormde hij het voornemen, eenen overgang te maken tusschen de wetenschap der beide landen, door de
| |
| |
onderwerpen te behandelen, die den grondslag aller wijsgeerige navorschingen uitmaken. Door eene opmerkzame beoefening der Fransche philosophische werken gaf hij zich veel moeite, om deze regt te leeren kennen; hij vond daarin klaarheid en naauwkeurigheid, en de analytische methode daarin heerschende. Duitschland had sedert leibnitz en wolff bijna uitsluitend de tegenovergestelde gevolgd, namelijk de synthetische en metaphysische, zoo bijzonder geschikt voor de uitdrukking der algemeene begrippen en de voorstelling der eenheid, die de verschillende deelen van een stelsel verbindt. Het kwam hem ondertusschen ongeschikt voor, de slotsommen der Duitsche wijsbegeerte volgens die methode in Frankrijk voor te dragen; hij koos daarvoor de analytische wijze van betoog. - Aan den anderen kant, zegt Dr. ahrens, is de tegenwoordige toestand der philosophie in Frankrijk, waarin zij tot eene bloot zielkundige ontleding (analyse) gebragt is, zoo beperkt, dat zelfs het hoofddoel der wijsbegeerte er naauwelijks schijnt vermoed te worden. Wij vinden deze uitspraak te sterk; en de Fransche wijsbegeerte der 19de eeuw verdient dit verwijt niet. Dr. ahrens was zeker in 1834 niet onbekend met de schriften van roijer-lollard, maine de biran, en vooral niet met die van cousin en jouffroy. Hij wist zeer wel, dat het sensualismus, dat in de 18de eeuw zoo onverdeeld in Frankrijk heerschte, door den invloed der Schotsche School, en voornamelijk door de historisch-wijsgeerige studiën van cousin, geheel van gedaante veranderd was; dat het spiritualismus zijne regten had hernomen, en dat de synthetische methode voor de analytische niet geheel werd veronachtzaamd. De nieuwe Fransche wijsgeerige school nam, onder de
leiding van den vertaler van plato en den uitgever van proclus en descartes, integendeel eene zoo onbeperkte methode aan, dat zij zich de eclectisohe konde noemen. Het is waar, een analytisch-psychologisch beginsel was haar aanvangspunt, om van hier tot de hoogste waarheden van den menschelijken geest op te klimmen, in tegenoverstelling van de stoute constructiën a priori der nieuwste Duitsche wijsbegeerte. Het oude materialismus, uit de eenzijdige opvatting der leer van locke door condillac ontsproten, en tot in deszelfs uiterste consequentiën in het Système de la Nature voorgesteld, was toen reeds bijna verdwenen en telde weinig aanhangers meer. Het is dus maar gedeeltelijk waar, hetgeen Dr. ahrens zegt, dat in Frank- | |
| |
rijk, na de baan, door descartes ontsloten, verlaten te hebben, en daarna door al de gevolgen van het stelsel van locke te zijn heengegaan, de philosophie zelfs de bewustheid schijnt verloren te hebben der hoogere metaphysische navorschingen, waarop toch de psychologie moet uitloopen. Frankrijk heeft, wel is waar, descartes in de 18de eeuw verlaten, maar is in de 19de tot hem weder teruggekeerd, en het hoofddoel der wijsbegeerte, in plaats van naauwelijks vermoed te worden, is ook daar, zoo wel als in Duitschland, in het oog gehouden, ofschoon men een' anderen weg dan hier insloeg om het te bereiken. Cousin en jouffroy hadden reeds in 1834 de hoogere metaphysische navorschingen begonnen, alhoewel zij tot eenigzins andere resultaten dan de volgelingen van schelling, hegel en krause, waren gekomen.
Dr. ahrens nam de taak op zich, om door psychologische onderzoekingen aan te wijzen, hoe men weder moet opklimmen tot de metaphysica; hij volgde hierin het voorbeeld van eenen man, die in Duitschland reeds lang daarheen gewezen had, die in zijne talrijke werken getracht heeft de tegenstrijdigheid van het ideale en reéle, van God en natuur, van het Pantheïsmus en het Theïsmus in eene hoogere eenheid op te lossen, waardoor de geest moest opgeleid worden tot de kennis van het eerste beginsel, tot het idee van God. Dit idee stond wel reeds, als dat van het onvoorwaardelijke absolute wezen, aan het hoofd van die belangrijke stelsels, waarvan schelling en hegel de grondleggers waren. Doch het werd daar te eenzijdig opgevat, en kon geene genoegzame verklaring van het verband met het voorwaardelijk eindige en voorbijgaande geven. Dit poogde de wijsgeer krause te doen; hij gaf daarvan de eerste proeve in zijne Vorlesungen über das System der Philosophie, Göttingen 1828, van welke Dr. ahrens zegt, dat zij in strengen betoogtrant zelfs de Ethica van spinoza verre achter zich laten (?). De onverwachte dood van dien scherpzinnigen denker had hem niet veroorloofd, zelf al zijne talrijke werken in het licht te geven. Zijne leer- en volgelingen trachten door de uitgaaf van zijne Handschriftlicher Nachlass hieraan te voldoen.
Dr. ahrens heeft aan zijne Voorlezingen den titel van psychologische Lessen gegeven, omdat deze titel het best zijne bedoeling voor zijne Fransche toehoorders uitdrukt.
| |
| |
Het is dus geen enkele zielkundige beschouwing van den menschelijken geest, die men hier te verwachten heeft; maar wel de ruimste toepassing van het psychologische beginsel, van uit de daadzaken en de beschouwing van den menschelijken geest op te klimmen tot de kennis der menschelijke natuur in het algemeen, tot die der natuur en hare wetten, en eindelijk tot het begrip der oneindige oorzaak, die alles in alles en boven alles is.
Men vindt dus hier eene geheele voorstelling van een stelsel der philosophie, dat ook sedert eenige jaren in Nederland eenigzins is bekend geworden, voornamelijk door het werkje van Dr. burger over het opklimmend deel der Wijsbegeerte volgens krause, wiens leer voornamelijk door hem en andere jeugdige beoefenaars dezer wetenschap aangenomen is. De verdere beschouwing van het werk van Dr. ahrens zal ons gelegenheid geven, om ons nader over de beginselen van eene wijsbegeerte te verklaren, die tot nog toe in ons land weinig bekend was, evenmin als die van schelling en hegel, en waardoor zoo vele verkeerde oordeelvellingen ontstonden. Het is in de wijsbegeerte niet genoeg, eene oppervlakkige kennis van de elkander opvolgende stelsels, uit handboeken en zelfs uit beslissende uitspraken van godgeleerde schrijvers ontleend, te bezitten, om een grondig oordeel over haar te vellen, en het verwerpend vonnis van idealismus en pantheïsmus over haar uit te spreken; men moet de oorspronkelijke schriften van mannen als kant, fichte, schelling, hegel, jacobi, herbart, tries en krause, men moet de Schotsche School van reid en dugald stewart, de werken van de Fransche eclectische School, vooral die van cousin, jouffroy, saisset, bouillier en anderen, hebben bestudeerd, om een juist oordeel over den tegenwoordigen toestand der wijsgeerige wetenschappen te kunnen uitspreken.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|