Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 502]
| |
P.F.L.C. von Eichstorff, voorheen Eerste Luitenant der Artillerie, thans Visiteur der Belastingen en beëedigd Translateur aan den Helder. Te Nieuwediep, bij C. Bakker, Bz. 1847. In gr. 8vo. 22 bl. f :-60.Weinig is bij ons bekend de dichter tegnér, geboren in 1782 te Wermland in Zweden, eerst Hoogleeraar in de Grieksche Letterkunde te Lund, later Bisschop van Smaaland en laatst van Stockholm, waar hij ten vorigen jare overleed. De Heer von eichstorff vond zich opgewekt om het idyllische gedicht het Pinksterfeest in onze taal over te brengen. Het is hoogst eenvoudig: de beschrijving der aanneming als leden der gemeente van eenige jonge lieden en hunne avondmaalsviering, terwijl de toespraak van den eerwaardigen grijsaard bij die gelegenheid het grootste gedeelte van het gedicht uitmaakt. De uitwerking is even eenvoudig als het plan, en dichterlijke verheffing of rijkdom van beelden zal men er te vergeefs zoeken. Maar het heeft iets roerends, iets hartelijks, dat inneemt. Jammer is het, dat de volgende regels een' onaangenamen wanklank geven in dien bevalligen toon; het is een gedeelte van des leeraars toespraak vóór de Avondmaalsviering: - - hij, die
Nadert den heiligen disch, onwaardig, met haat in den boezem,
Menschen misleidende en God, is schuldig aan 't ligchaam des Heeren,
Schuldig aan 't bloed des gekruisten; - en zijn oordeel,
Dood en verdoeming - o daarvoor bewaar ons, barmhartige Vader! -
| |
[pagina 503]
| |
de Zweedsche Bisschop mogt goed dichter zijn, goed Theologant was hij niet (voorondersteld, dat de Heer von eichstorff goed heeft vertaald, dat wij, bij mangel van het oorspronkelijke, niet kunnen beoordeelen); daarvan dragen meerdere uitdrukkingen de sporen. - Zonderling is de uitdrukking van God, die zijn schietlood
Peilloos hing in 't Niet, toen Hij de werelden bouwde.
En plat prozaïsch het volgende: De leeraar zegt, dat het wel aanstaanden Zondag eerst de tijd der Avondmaalsviering is, maar Zondag, wie weet? - welligt dan rust ik in de aardeGa naar voetnoot(*); welligt zinkt
Een uwer hier, als een bloem, ontijdig geknakt in de lente,
Neder in 't zwijgende graf; - wat draal ik? - het tijdstip is gunstig;
Warm is het hart: en de feestlijke dag rijptGa naar voetnoot(†) zaad voor den hemel.
Wat ik begonnen heb, eindig ik heden,
Zoover gaat nu alles goed; maar nu volgt, als ijs:
en wat ik verkeerd doe,
Neem ik op mij voor God, en den waardigen Bisschop van Carlstad. -
Men moet vragen, hoe het mogelijk zij, zulk een plat denkbeeld zoo smakeloos in die godsdienstige toespraak te vlechten! De vertaling is over het algemeen, voor zoo veel wij kunnen oordeelen, wèl geslaagd. Doch kleine vlekken heeft de Heer von eichstorff over het hoofd gezien, die de beschavende hand nog hadden noodig gehad: rondom den rand des ,
Aan den voet des , (bl. 3)
| |
[pagina 504]
| |
Prijkte met loof en met bloemen des Meis (bl. 2)
Thans met eenvoudigen ernst ging voort de godsdienstige viering, (bl. 3)
Die met doordringenden blik doorgrondt de harten der hoorders, (bl. 4.)
Over het geheel wordt het aan onze taal meer vreemde dezer versmaat niet door zoetvloeijendheid vergoed; de Kuikens van eberard, door winkler prins vertaald, winnen het ver van deze hexameters, waarin te veel opeenstapeling van monosilben bijna elken regel ontsiert. |
|