geheele familie, door beulshanden werd onthoofd en haar ligchaam verbrand. In dit verhaal trok onze aandacht de vereeniging in dezelfde vrouw van de afschuwelijkste ondeugden met eene allerbijgeloovigste devotie, door welke zij haar geweten trachtte te stillen. Het tweede verhaal: de Evenbeelden, is nog onlangs in een' dergelijken bundel van tafereelen uit de lijfstraffelijke regtspleging, door ons vroeger aangekondigd, geplaatst geweest. Het is de reeds door onzen dichter j. cats behandelde geschiedenis van martin guerre en bertrande. Het derde verhaal handelt over den moord van kotzebue door carl ludwig sand. Insgelijks eene overbekende gebeurtenis, maar die hier met levendige kleuren door dumas geschilderd is. Van een niet alleen vroom en echt Christelijk, maar ook zeer verstandig schrijven der moeder van sand aan haren zoon zegt de ligtzinnige Franschman: ‘In geheel dit antwoord ademt het Duitsche mysticisme,’ en had er bijgevoegd: ‘waarvan wij ons in Frankrijk geen denkbeeld kunnen vormen.’ De Vertaler schijnt zoo geheel onbekend met den geest, die bij het beste gedeelte van onzen landaard gevonden wordt, dat hij den Franschen Schrijver niet letterlijk vertaalt, maar naklapt, ‘waarvan wij ons in Nederland geen denkbeeld kunnen vormen.’ Eenige weinige woorden uit dezen brief leeren ons reeds, hoe zeer dumas de vrome vrouw miskent, daar zij als eene verstandige moeder haren zoon reeds op veertienjarigen leeftijd waarschuwt: ‘Leg er u op toe, mijn dierbaar kind, om onophoudelijk over uzelven te waken, opdat gij geene groote en schoone, doch op zichzelve staande daden voor eene wezentlijke deugd moogt houden.’ - Het laatste verhaal, nisida genaamd, maakt ons
met eenen vader bekend, die in persoon zijnen zoon doorstfeekt, om hem aan den dood door beulshanden te ontrukken. Behalve de reeds gemaakte aanmerking, loopen wij ook overigens niet hoog met dezen bundel, omdat wij ons herinneren, de daarin voorkomende verhalen reeds vroeger, zoo wij meenen ook in onze taal, te hebben gelezen.