Zeven Klaagliederen in Proza. Voorgesteld en toegelicht door Jeremias Elst. Te Haarlem, bij J.B. van Loghem, Jr. 1847. In kl. 8vo. 63 bl. f :-50.
Geloof niet, lezer! dat de Schrijver van dit boeksken heusch den voornaam van eenen Profeet (welk eene laffe spotternij met den Schrijver der roerende klaagzangen!) en den geslachtsnaam van een zeer scherp en stekend schoenmakers-werktuigje draagt: och neen! hij zelf zegt, dat het slechts een verdichte naam is. Nu, dat is ook goed; want men behoeft zich om de eer waarlijk niet als schrijver van een zoo onbeduidend boekje aan te kondigen. Er is niets wezentlijk aardigs in, dan hier of daar misschien een enkel toontje bij ongeluk, en ook niets roerends of treffends, zoo als men het zoeken zou in klaagliederen in proza. Nu, dat liederen in proza is ook al eene contradictio in terminis, zoo als de geleerden zeggen. De beste regel is eigenlijk de laatste: ‘de klaagliederen, alsmede de toelichtingen van Jeremias Elst hebben een einde.’ Als bij geval een herdruk van deze beklagelijk flaauwe klaagliederen noodig werd, zouden wij wel wenschen, dat zij met nog één vermeerderd werden: eene klagt van het bedrogen publiek over de vodden, die men het in de hand stopt.
No. IX. Boekbesch. bl. 420, reg. 15 en 28, lees levende, en 35 onmiskenbaar.