Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHembyse en Willem van Oranje. Een Verhaal uit het begin der XVIde Eeuw. IIde Deel. Te Utrecht, bij L.E. Bosch en Zoon. In gr. 8vo. f 3-50.Toen wij in de maand April 1844 (Vaderl. Letteroef. 1844, No. 5, bl. 235) het eerste deel van dit op het laatst van 1843 in 't licht verschenen werk aankondigden, konden wij niet | |
[pagina 461]
| |
vermoeden, dat er drie jaren zouden voorbijgaan, eer het tweede en laatste deel van dien historischen Roman zou uitgegeven worden. Menigmaal dachten wij, of soms daarvan ook de schuld voor een gedeelte daarin liggen kon, dat de Schrijver afgeschrikt was óf door eene in zijne oogen te strenge beoordeeling, óf door de geopperde bezwaren wegens de door ons verwachte tegenstelling van willem van oranje tegenover Jonker jan van hembyse; en niet zonder schroom namen wij het nieuwlings verschenen tweede deel in handen, om te zien, wat de eigenlijke reden der vertraagde uitgaaf was. Wij hebben ons echter teleurgesteld gevonden, daar de Schrijver het ondienstig geacht heeft, om er ons kennis. van te geven. Wij hebben daarentegen uit het naschrift vernomen, dat de onderwerpelijke Roman eene oorspronkelijk Fransche lettervrucht is, die door den Schrijver is bewerkt, en, na voor onzen landaard geschikt gemaakt te zijn, aan het lezend publiek wordt aangeboden. Het zal noodig zijn te herinneren, dat het eerste deel ten afzonderlijken titel voerde: de Volksleider; waaruit door ons werd opgemaakt, dat in het tweede deel de Grondlegger der Nederlandsche vrijheid de hoofdpersoon der tweede hoofdafdeeling van het werk zoude zijn, zoo als Jonker jan van hembyse de hoofdpersoon was geweest, dien men had voorgesteld. Hoe geheel anders blijken nu des Schrijvers gedachten geweest te zijn! Het tweede deel toch voert ten afzonderlijken titel: de Verrader, 1583-1584; en ook in die hoofdafdeeling blijft Jonker jan van hembyse de hoofdrol vervullen, er wordt ook hier wederom van willem van oranje niet anders gesproken, dan voor zoo ver het verband der geschiedkundige waarheden zich aan de romantische voorstelling best liet vastknoopen. Gerustelijk had men dus den naam van den onvergetelijken man, die onder velerlei opzigten de Redder en de Vader des Vaderlands mogt heeten, op het titelblad kunnen achterwege laten, dewijl die beide namen niet wel anders nevens elkander gesteld of in éénen adem uitgesproken kunnen worden, ten ware bij tegenstelling. Die tegenstelling van het karakter en de roerselen der bedrijven dier beide personen hadden wij gehoopt hier niet in eene enkele zinsnede, maar in eene doorloopende karakterschildering ten duidelijkste voor oogen gesteld te zien; en dit ware des te belangwekkender geweest, bij het gepast gebruik maken van de in de laatste jaren toegankelijk gewordene bronnen, die | |
[pagina 462]
| |
wel hebben doen zien, dat willem van oranje, bij al zijne pogingen om het vaderland los te maken van den Spaanschen dwang, zijne persoonlijke belangen en zijne eigene inzigten daarbij steeds in het oog hield, maar die niettemin, als een toonbeeld van een waarachtig groot man, waar het pas gaf, alles wist op te zetten voor de belangen van dat Volk, hetwelk hij zich had aangetrokken, en die nooit, als Jonker jan van hembyse, eigenbaat en zelfverheffing door alle mogelijke middelen tot beginsel van handel en wandel heeft gehad. Die tegenstelling had des te gewigtiger en des te boeijender kunnen geweest zijn, indien men het staatsbeleid van willem van oranje, hetgeen den geheelen toenmaligen staat der Europesche magten omvatte, hadde vergeleken bij de listige treken om het bestuur van eene stad en van enkele omliggende streken in handen te krijgen; en niet minder hoogst wetens- en overdenking waardig zoude die tegenstelling geweest zijn, indien men hadde doen uitkomen de waarheid van het door hooft (Nederl. Hist. XXI boek, bl. 917, van de uitgave door siegenbeek, 6 deel, bl. 141) te boek gestelde: ‘Een man van woest gemoedt, trotse zeeden, loos hart, los oordeel: door wien 't Hervormde kerkgebruik, tot Gent, bij oprooijing der gemeente geplant was; door wien, met het weigheren der geloofsvreede, en 't verbitteren der Waalen, 't welk hij op gelijke wijze doordreef, het uitrooijen van denzelfsten Godsdienst, niet alleen te dier steede, maar eyndtlyk ten ganschen Lande van Vlaandre en Brabant, neevens 't verlies dier gewesten, veroorzaakt werd.’ Dan toch zoude de nakomelingschap vernieuwde stof gehad hebben, om dengene, dien men eeuwen lang had gehouden voor den verhevensten en beminnelijksten man zijns tijds, en voor den minst baatzuchtigen en meest verdienstelijken staatsman, die immer de belangen des volks voorstond, op overtuigende gronden en bij vergelijking met anderen als zoodanig met erkentelijkheid te huldigen, en de banden der gehechtheid aan zijne nazaten nog inniger en hechter vast te snoeren. Laat ons zien, wat de Schrijver in dit tweede gedeelte van zijn werk aan het Nederlandsche publiek voordraagt. Jonker jan van hembyse wordt in zijne wijkplaats te Frankendaal, waarheen hij met dathenus zich begeven had, na den ommekeer van zaken te Gent, opgezocht ten jare 1583 door adriaan roelands, den zoon des Texelschen Burgemeesters, die, onder den naam van matthias bleidel, hem | |
[pagina 463]
| |
voorstellen namens de Roomsche partij komt doen, om Gent geheel in handen der Spaanschen te spelen; en, uit wraakzucht tegen den Prins van Oranje, neemt hembyse het aanbod aan, om, schijnbaar ijverende voor de Hervorming, zich aan het hoofd der Gentsche overheid wederom te doen plaatsen, om des te gereeder de stad aan parma te kunnen overgeven. Na een kort overzigt der gebeurtenissen, die anjou's komst hier te lande hadden veroorzaakt, vermeldt de Schrijver hembyse's intogt te Gent, en hoe hij al dadelijk jagt maakt, om den door hem gehaten van rijhove, Heer van de Kethulle, te vangen, die echter naar Dendermonde, alwaar zijn volk in bezetting lag, weet te ontvlugten. Hier volgt nu, men moet het erkennen, eene voorstelling van de uitwerkselen van liefde en haat, van wraakzucht en grootmoedigheid, welke met eene meesterlijke hand geschilderd is. Ryhove, door hembyse achterna gejaagd, zoekt zijn heil in de hut van eenen monnik, die een deel van een vervallen klooster bewoont. Die monnik bewijst hem gastvrijheid, en doet zich later kennen als den gewezen medeminnaar van rijhove, die, denkende zijnen meer gelukkigen medeminnaar françois d'amman te treffen, in hooge, door jaloezij ontstane, opgewondenheid, zijne verloofde doorstak. François d'amman heeft zich destijds weten meester te maken van het hoofd dier maagd, welke hem, eenvoudigen burger, verre stelde boven den rijken zoon van den Heer van de Kethulle, en houdt nu, daar hij zich kenbaar maakt aan rijhove, dezen het doodshoofd der door door hem vermoorde onschuldige maagd voor. Desniettemin weet de monnik zich boven rijhove te verheffen; en, terwijl hembyse met de zijnen de verblijfplaats des eenzamen omringt, en daarna van d'amman den vlugtenden rijhove opvordert, laat d'amman zich liever door hembyse in de gevangenis werpen, dan den man te verraden, wien hij eerst gastvrijheid bood en daarna den weg wees, om zich in veiligheid te kunnen stellen. - Verder treft men in dit deel aan, hoe adriaan roelands lagen legt aan hembyse; hoe zijne beminde margaretha ontdekt wordt zich op te houden in het Sint Anna-klooster. Hierop volgt eene beschrijving van den staat der stad Gent, tijdens den hongersnood in 1584, en van de onderhandelingen met den Prins van chimay. Ook vindt de Schrijver gelegenheid om hier op te voeren zekeren te Dordrecht gebo- | |
[pagina 464]
| |
ren Broeder cornelis,Ga naar voetnoot(*) wiens schijnheiligheid en wellustige aard hier vermeld worden, met opgave van bijzonderheden der penitentiën, te ondergaan door de geestelijke zusters van de orde der Devotharissen. Na nogmaals den inwendigen toestand van het ongelukkige Gent in 1584 breedvoerig uiteengezet te hebben, komt de Schrijver tot het door hembyse, in overleg met den vijand, gepleegde verraad, in Maart 1584, 't geen den toeleg om Gent in handen van parma te spelen, moest begunstigen. Adriaan roelands wordt alsnu wederom voorgesteld als de man, die eindelijk opentlijk optreedt tegen hembyse, het zoo lang door hem gedragen masker afwerpt, en hembyse beschuldigt van verraad, en diens briefwisseling met den vijand te voorschijn brengt. Dat hembyse afgezet, door frans triest als Eerste Schepen vervangen en daarna gevonnisd en ter dood gebragt wordt, wordt daarop in eenige hoofdstukken afgehandeld; terwijl de Schrijver de door hem gestelde vraag: Stierf hembyse Katholijk of Protestant? niet durft beslissen. In een laatste hoofdstuk deelt de Schrijver eenige bijzondere lotgevallen der nevens hembyse ten tooneele gevoerde personen mede; waaronder, zoo als het zich liet vooruitzien, de echtvereeniging van adriaan roelands met zijne margaretha. Die plegtigheid stelt hij voor als door françois d'amman verrigt. De Schrijver voegt achter zijn werk eene narede, welke zevenendertig bladzijden druks beslaat, en waarin hoofdzakelijk eenige aanteekeningen omtrent personen en gebeurtenissen worden aangetroffen, die tot toelichting moeten strekken van het in het eerste en tweede deel geschrevene. Het boek is zindelijk gedrukt, en dit tweede deel versierd met een vignet, voorstellende d'amman het doodshoofd zijner beminde aan rijhove voorhoudende. Wat nu de voorstelling der geschiedenis betreft, zoo is dezelve geheel en al overeenkomstig met de daadzaken, zoo als die vermeld worden bij van meteren, derde druk, 3de deel, bl. 177 en 321 en 332, en 4de deel, bl. 160 en volg.; hooft, deel 4, bl. 366 en volg. en deel 6, bl. 67, 93 en 141; van der vijnckt Brux. 1822, tome 3, pag. 45 suiv.; omtrent welke aangelegenheden bilderdijk, in zijne Geschiedenis | |
[pagina 465]
| |
des Vaderlands, 7de deel, bl. 15, zich zeer kort verklaart, noemende het bestuur onder Jonker jan van hembyse ‘een ouderwetsche Gentsche Tyranny.’ |
|