stelling in dit werk, en niets bijdragen tot het leeren kennen van deszelfs eigenlijke waarde. Niettegenstaande de behoefte, die er bestond, aan een werk als het onderhavige, ontbreekt het niet aan zoodanige levensbeschrijvingen, waarin, op even zulk eene oppervlakkige wijze als door het kortelijk opgeven van den inhoud des werks zou geschieden, eene schets wordt geleverd van mohammed's levensgeschiedenis, en zelfs mogen wij vooronderstellen, dat ieder, die met vrucht de Geschiedenis beoefend heeft, zulk eene schets in zijn geheugen, al ware het slechts uit eenig leerboek, geprent heeft. Alleen achten wij het noodig te melden, dat door den Vertaler aan het laatste Hoofdstuk, om het werk geheel volledig te maken, het belangrijkste toegevoegd is, wat in een later werk van denzelfden Schrijver: Historisch-Kritische Einleiting in den Koran, over den Koran en den Islam gevonden wordt. Van de 619 bladzijden der beide deelen bevat de grootere helft alleen aanteekeningen, welker waarde ook nog daardoor verhoogd wordt, dat de Hoogleeraar p.j. veth, wiens stuk over mohammed en den Koran, in het tijdschrift de Gids, jaargang van 1845, den Vertaler voornamelijk had opgewekt tot de overbrenging van dit werk, bij die des oorspronkelijken Schrijvers onderscheidene ophelderingen, bestemd voor niet geleerden, gevoegd heeft; gelijk ook de Vertaler met dankbetuiging vermeldt, dat deze geleerde hem bij geheel deze onderneming in het belang der wetenschap met zijne inzigten en meerdere kennis wel heeft willen inlichten.
Wat nu ons oordeel over het werk zelf betreft, moeten wij verklaren, geen grondiger werk over mohammed te kennen, dan dat, hetwelk de geleerde Schrijver geleverd heeft. Het komt ons voor, dat hij, het aan merkwaardige gebeurtenissen zoo rijke leven van mohammed zonder vooroordeel onderzoekende, stap voor stap de bronnen nagegaan en ten ijverigste gepoogd heeft, de geschiedkundige waarheid uit den nevel, waarin zij gehuld is, te doen te voorschijn treden, en het raadselachtige karakter van dezen merkwaardigen man te doorgronden en te schilderen, en dat deze zijne moeijelijke taak met den besten uitslag is bekroond geworden. Alleen om aan te toonen, dat wij niet onoplettend zijn geweest omtrent de wijze, waarop de Vertaler zijn werk volbragt heeft, wijzen wij op de benaming