wanneer men ze leest gelijk ze daar in verband staan, met hetgeen voorafgaat en volgt.
De bezitters van Mr. weiland's verzameling en van de uitgegevene Beelden en Gedachten zullen ook dit bundeltje, als bloemen in den hof van den geestigen en oorspronkelijken Schrijver geplukt, met genoegen ontvangen.
Wij moeten echter ronduit verklaren, dat wij van dergelijke uittreksels uit 's mans schriften, daar er van de hier geleverde reeds veel bij weiland voorkomen, nu genoegzamen voorraad hebben; en wij ontveinzen het niet, (het moge dan slechts ons individueel gevoelen zijn) dat, hoe hoog men ook met den humor van jean paul moge loopen, die van den innemenden en meer verstaanbaren en ongedwongenen claudius ons beter bevalt, meer tot ons gevoel spreekt, en voor ziel- en menschenkunde, voor smaak en godsdienstige veredeling ons meer lief en waard is. De beeldspraak, de zonderlinge vergelijkingen, de vreemdsoortige bijeengebragte denkbeelden, - al zijn die sprongen, welke schijnbaar bij den Humorist uit de hoogte en de diepte gaan en omgekeerd, niets anders dan overgangen van den geest van het eene onderwerp op het andere, alles werpt toch, ja, wel een' eigenaardigen maar toch niet minder bonten tooi ook over deze Gedachten en Opmerkingen; en, hoe genialisch en rijk 's mans schrijftrant ook wezen moge, goede en gekuischte smaak wordt wel eens geweld aangedaan door het duistere, onbepaalde, overdrevene en gansch niet van valsch vernuft vrij te pleitene, dat hier en daar voorkomt.
Onder de vele schoone, meer uitvoerige uittreksels, die wij hier aantreffen, behoort voorzeker No. 137, dat een juweeltje is; wat onder dat nommer over ouderlijk huis, school en gezin gezegd wordt, is hoogst gevoelig, zoo geheel uit de kinderjaren, waar en wegslepend geschreven, en zal met nog andere hier voorkomende, even als de Oudejaarsnacht van een' ongelukkige en het sterfbed van Amandus uit Mr. weiland's verzameling, met belangstelling worden gelezen. Hier barst ons als 't ware het hoofd niet, om al de denkbeelden te verzamelen, die ons soms worden aangegeven, bij de moeijelijkheid tevens om den zin van het geheel te bevatten. Zoo was het ons met No. 51, de Rede, den gestorven Christus in den mond gelegd, in geval het geloof aan God en de eeuwigheid ijdel was. Buiten het gezwollene en het vreemde, den altijd zoo duidelijk en eenvoudig spreken-