| |
Geschiedenis der achttiende eeuw en der negentiende tot op den ondergang van het Fransche Keizerrijk; door F.C. Schlosser, Hoogleeraar te Heidelberg. IXde en Xde Deel. Te Groningen, bij W. van Boekeren. Gr. 8vo. Te zamen 762 bl. f 7-:
Met het negende deel van dit belangrijke werk vangt een nieuw tijdperk der geschiedenis bij schlosser aan. Het is het vierde der achttiende eeuw, van den afval der Noord-Amerikaansche provinciën van Engeland tot 1788. Het eerste hoofdstuk behandelt de tijden van den Noord-Amerikaanschen oorlog tot op het ministerie van pitt den jongeren in 1784, de eerste § de geschiedenis van Engeland, Frankrijk en Spanje tot op degewapende neutraliteit. Wij vinden in Engeland nog het ministerie van lord north aan het hoofd der zaken, die, terwijl hij den vruchteloozen strijd met Amerika voortzette, millioenen schats ten behoeve van het koninklijke huis aan het volk wist te ontlokken. En dat geschiedde op een oogenblik, waarop een oorlog met Frankrijk onvermijdelijk werd en tot nieuwe opofferingen kon dwingen. Die oorlog werd daarbij althans in
| |
| |
den beginne met geenen gelukkigen uitslag gevoerd, vooral toen ook Spanje zich met Frankrijk vereenigde en de verbondene vloten Engelands overmagt ter zee met groot gevaar bedreigden. Daarbij kwamen in het jaar 1780 de oproerige tooneelen in Londen, waarbij het gemeen een tijdlang aan zijnen vernielingsgeest den teugel vierde, en die door Lord gordon waren veroorzaakt door ophitsing van de fanatieke dweeperij des volks tegen de Roomschen.
De Admiraal rodney herstelde in datzelfde jaar wel de zaken eenigzins, wat den roem der Engelsche zeemagt betrof, maar hij kon toch niet verhinderen, dat de Spanjaarden in Augustus 1780 vijfenvijftig Engelsche schepen namen, die met al de benoodigdheden voor den oorlog in Oost- en West-Indië beladen waren; terwijl op denzelfden tijd de Amerikanen 14 schepen van de Britsche naar Canada bestemde zoogenaamde Québec-vloot vermeesterden.
De gewapende neutraliteit en de oorlog met Holland levert de stoffe op voor de volgende §., waarbij Engelands kwade trouw en schandelijke politiek in een helder licht verschijnt, maar ook de toestand van ons vaderland en deszelfs regering, gelijk wij vreezen, met ware en niet zeer vleijende trekken wordt afgemaald. De slag bij Doggersbank, die laatste flikkering van onzen zeeroem, was het bloedigste gevecht, dat in dezen oorlog werd geleverd, en de Schrijver doet aan den heldenmoed onzer vlootvoogden regt wedervaren.
In de derde §., die de Engelsche geschiedenis voortzet, en den zeekrijg, de belegering van Gibraltar en de ministeriën tot op 1784 ten onderwerp heeft, treedt voor het eerst de man op, die gedurende een aantal jaren op het lot van Engeland en Europa den grootsten invloed heeft gehad, en die in het woelige tijdvak der Fransche revolutie en van napoleon's heerschappij aan het hoofd der zaken heeft gestaan. William pitt trad in het nieuwe parlement, dat in 1781 bijeenkwam, voor het eerst op, te gelijk met sheridan. Over beiden velt schlosser het volgende oordeel: ‘Pitt vertoont zich dadelijk in den beginne als voorzigtig staatsman en pleitbezorger, die zich nu voor, dan tegen het hof verklaart, dat hij niet ontberen kan, maar door ideën nimmer in het practische verkeerd geleid wordt, en dus voor Koning george de regte man is. Sheridan past daarentegen wel voor Koning george III niet, maar was
| |
| |
toch als geboren tot makker voor den woesten Prins van Wales, aan wien hij zich later ook aansloot. Sheridan was belletrist; hij schreef drama's; hij heeft als tooneeldichter, als schrijver, als vlug en innemend redenaar, als geestig man in gezelschappen roem en aanzien verworven, en had zich misschien ook wel kunnen staande houden, zoo hij door neiging tot den drank niet ten laatste te laag gezonken ware; maar staatsman of diplomaat was hij nooit. Pitt was volstrekt practisch, had daarbij juist zooveel eerlijkheid en geweten als een staatsman en diplomaat van de negentiende eeuw hebben mag, en geen greintje meer; zijne welsprekendheid was geheel naar zijn karakter gewijzigd.’ Lord north kon de herhaalde aanvallen van het parlement niet uithouden, en was genoodzaakt zijn ontslag in te leveren. Het nieuwe ministerie had met nieuwe moeijelijkheden te kampen. Eene overwinning van rodney droeg niet de gewenschte vruchten, en hoewel na eene hardnekkige en eervolle verdediging door de kleine bezetting, moest Minorca zich aan de Spanjaarden overgeven. Deze overgave zette nieuwe kracht bij aan de belegering van Gibraltar, waaraan sedert drie jaren kosten en moeiten vruchteloos waren verspild en die nu met verdubbeld geweld werd voortgezet. Men maakte daarbij gebruik van drijvende batterijen. ‘Tien schepen van 600 tot 1100 ton last werden te dezen behoeve ontmast, om aan de met eene verbazende massa van boomstammen op hen te bouwen batterijen tot onderlaag te dienen en de belegeraars in staat te stellen dezelve van de eene plaats naar de andere te brengen. Men berekende de massa van zwaar hout, welke tot den aanbouw dezer batterijen zelven gebruikt werd, op 200,000 kubieke voeten. De onderste vaste bodem werd boven door een elastiek dak van ankertouwen, die met natte huiden bedekt waren, beschut, dat
schuins afhelde, opdat de van boven geschoten kogels, die door een stevig schutdak zouden heengeslagen zijn, daarbij konden neêrrollen. Kurkhout en nat zand waren kunstmatig in het inwendige verdeeld, en zouden, van tijd tot tijd door ingepompt water op nieuw bevochtigd, beletten, dat de hier of daar inslaande gloeijende kogels het drooge hout vuur deden vatten.’ Voegt men daarbij de kanonneer- en bombardeerbooten, zoo telde men 1200 stukken zwaar geschut en 83,000 vaten kruid. Deze verbazende toerustingen, waarbij zich van de landzijde niet minder groote
| |
| |
batterijen openden, hadden geen ander gevolg dan teleurstelling, schade en verlies voor de Spanjaarden en onsterfelijken roem voor de Engelsche aanvoerders.
In de volgende §., die den strijd tusschen fox en pitt behandelt, zien wij Noord-Amerika voorloopig erkend, den vrede met Frankrijk bepaald, en overigens de hoogste belangrijke binnenlandsche gebeurtenissen in Engeland, die tot vestiging van de magt van william pitt aanleiding gaven, waarbij tevens eene ontwikkeling van den staat en het bestuur van de Oostindische Compagnie en van de maatregelen, te haren opzigte voorgeslagen, de aandacht zeer boeijen.
Wij komen alzoo tot het tweede hoofdstuk, waarin gesproken wordt over de tijden der onrustige beweging in het innerlijke der Staten van het vasteland tot op de eerste voorteekenen der Fransche revolutie. Een belangrijk tijdvak treden wij hierbij in, waarin wij hoe langer hoe meer worden voorbereid tot de gewigtige gebeurtenissen, waarvan de gevolgen in bijna geheel Europa nog worden gevoeld. De eerste §. handelt over Keizer jozef II, van den dood zijner moeder tot op den Turkschen oorlog; een merkwaardig verschijnsel, een vorst, ‘die met monarchaal geweld wil bewerken, wat men in andere monarchale-Staten met geweld zoekt te verhinderen, en die diensvolgens om eene geheel tegenovergestelde reden dan andere autocraten met het volk en met den tijdgeest in twist geraakt.’ Een zeer groot gedeelte van deze § is toegewijd aan de verbeteringen, die de Keizer vooral ook in zijne Oostenrijksche Staten beproefde, en waarbij de godsdienstige en kerkelijke aangelegenheden eene belangrijke rol speelden. ‘Hij liet eene algemeene tolerantie aankondigen, hief den onmiddellijken zamenhang van de monniken- en nonnenkloosters met Rome op, en beperkte de magt, welke de Paus over de geestelijkheid der Oostenrijksche landen had uitgeoefend.’ Later ging hij tot de opheffing over van zoodanige kloosters, die hij voor overtolling of schadelijk hield, en stelde paal en perk aan het gedurig toenemen van het aantal van hen, die daarin werden opgenomen. In acht jaren verminderde hij het getal nonnen en monniken met 30 à 36,000, en liet toch nog 1324 kloosters over, met eene bevolking van 27,000 zielen. Vruchteloos werd hier door de geestelijkheid
| |
| |
vooral tegenstand geboden; vruchteloos was zelfs eene reis, door den Paus naar Oostenrijk ondernomen; de Keizer hield vol, en vond alleen in België onoverwinnelijke tegenkanting; in andere provinciën had een verlichte geest de overmagt. Het laatste gedeelte der § stelt ons Keizer jozef in een veel ongunstiger licht voor; het loopt over de twisten met onze eigene Republiek over het barrière-tractaat en over de willekeurige wijze, waarop de Keizer het regt van den sterksten tegen ons wilde doen gelden, en eindigt met den afloop der onderhandelingen, waardoor, onder bemiddeling van Frankrijk, de zaak tot eene verzoening werd gebragt.
Het overige van dit deel behelst een verhaal van de binnenlandsche beroeringen en staatkundige geschillen in België, Holland en Frankrijk tot op het jaar 1788. Deze eerste onlusten in België, die later in 1789 door nieuwe gevolgd werden, welke tot de oprigting eener kortstondige Belgische Republiek aanleiding gaven, moesten jozef geleerd hebben, hoe weinig zijne plannen in den geest des volks vielen en hem omzigtiger hebben gemaakt. Zullen wij nu schlosser volgen op het tooneel onzer eigene binnenlandsche onlusten, waarbij, helaas, weinig edels of goeds te verhalen valt, en wij den grond gelegd zien tot den kommer en ellende, die later zoo rijkelijk over ons Vaderland is uitgestort? Nog veel minder is het ons mogelijk, om den Schrijver op den voet te volgen, wanneer hij in het laatste gedeelte van het negende en de eerste helft van het tiende deel Frankrijks geschiedenis behandelt tot op het einde der eerste (constituerende) nationale vergadering. De belangrijkheid der gebeurtenissen en hare talrijkheid van den eenen kant, hare meerdere bekendheid van den anderen, zouden eene dorre schets weinig uitlokkend maken. Het is ook hier de verstandige, scherpzinnige onderzoeker, die ons op ieder bladzijde tegentreedt. Onafhankelijk van het oordeel van anderen, gaat hij zijnen eigenen weg, en zijne beoordeeling van onderscheidene personen, die eene belangrijke rol in de omwentelingsgeschiedenis spelen, getuigt daarvan meermalen. De revolutie zelve heeft bij schlosser eenen dieperen grond, dan oogenblikkelijke verlegenheden, gebeurtenissen en omstandigheden van de dagen, die haar onmiddellijk voorafgingen. Zij was onvermijdelijk noodzakelijk, omdat eene geheele verandering der staatsregeling gevorderd
| |
| |
werd, en het onmogelijk was, om van de middelen, welke de tijd en zijne wetenschap aan de hand gaven, ter verhelping van het kwaad gebruik te maken, zonder al het bestaande om te keeren. Deze meer en meer zich openbarende noodzakelijkheid voerde van stap tot stap verder op den weg der omwenteling, die bij bekwameren tegenstand misschien een tijd lang verschoven, misschien anders gewijzigd had kunnen worden, maar die in haar wezen onvermijdelijk moest plaats hebben. Het is er verre van daan, dat men in schlosser een onvoorwaardelijk lofprijzer zou vinden van alles, wat door de omwentelingsgezinden is verrigt; maar merkwaardig is zijne korte optelling van de hoofdvoordeelen, welke het nieuwe Frankrijk aan de constituerende vergadering verschuldigd was, en die bewijzen, ‘dat, in spijt van alle onvolmaaktheden der nieuwe staatsregeling en niettegenstaande de tienjarige ellende, waarmede men haar betalen moest, zulke wezentlijke voordeelen, die den lateren geslachten blijken zullen, niet te duur konden worden gekocht.’ Wij laten zijne optelling volgen: ‘Met één woord zouden wij de voordeelen deze noemen, dat eene bepaalde wettelijke orde (hoe gebrekkig deze in vele opzigten ook wezen mogt) voor de militaire willekeur of het onbepaalde, slechts uit oorkonden op te sporen gebruik, werd in de plaats gesteld. Meer bijzonder werden de Franschen thans eindelijk door de nieuwe verdeeling des rijks en door centralisatie der regering tot ééne natie, en geregtigheid en regt werkelijk verbeterd. De crimineele justitie werd geheel veranderd, de verbetering der burgerlijke justitie aangekondigd, de pijnbank afgeschaft, mitsgaders alle barbaarsche straffen der middeleeuwen; de regtbank van gezworenen ingevoerd, ook voor het in staat van beschuldiging stellen, wat buonaparte afschafte. Geheele verdraagzaamheid werd ingevoerd; de kloostergeloften
benevens gilden en corporatiën opgeheven; de individuele vrijheid verzekerd en de gevangenbrieven (lettres de cachet) afgeschaft. Eene volslagene gelijkheid van belastingen naar gelang van het vermogen ingevoerd; alle binnenlandsche tollen opgeheven. De tienden, de feodale regten, van wat aard ook, afgeschaft. De verdeeling en verkoop der geestelijke goederen en der domeinen gaf duizenden een aandeel aan den bodem en onttrok hen aan den bedelstaf. De finantiën en de heffing der
| |
| |
belastingen werden stelselmatig geregeld; de vrijheid van drukpers verkondigd, en het regt van eerstgeboorte, alsmede de substitutiën bij testament opgeheven. Men rekent, dat de beide laatste punten alleen bewerkt hebben, dat Frankrijk bij een ongehoord verlies van menschen, toch zijne bevolking omtrent een vijfde heeft zien toenemen. De koopbaarheid der posten hield op.’
Van de beschouwing eener krachtvolle natie, die hare aloude staatsregeling omverwerpt, om eene geheel nieuwe orde van zaken te vestigen, worden wij in de laatste helft van het tiende deel gevoerd tot de geschiedenis van bedorvene en zedelooze hoven en vorsten. Gustaaf III van Zweden, maar vooral catharina van Rusland, met hare gunstelingen en minnaars, worden ons in een levendig tafereel voorgesteld. Wij zien den eerste vroeger geschenken van de laatste aannemen, later gebruik maken van den Turkschen oorlog, om Rusland insgelijks den krijg aan te doen, en daarbij, ondanks eene zegepraal op zijnen adel behaald, waarbij de koninklijke voorregten werden herwonnen en uitgebreid, jammerlijk te kort schieten, tot dat de vrede, te Werelä gesloten, toonde, ‘dat alle bloed voor niet vergoten, alle schatten van het armste rijk moedwillig verkwist waren.’ De Turksche oorlog levert de stof voor de derde § van deze afdeeling op; waarin vooral ook souwarow eene groote rol speelt. De ellendige Belgische revolutie, waaraan zoo spoedig een einde werd gemaakt, en de treurige gebeurtenissen, die tot de tweede verdeeling van Polen voerden, besluiten dit deel. Welk een zamenweefsel van ongeregtigheden vindt men in deze laatste geschiedenis! Hoe hebben de Polen zich hunnen eigen val berokkend! Hoe vruchteloos was latere heldenmoed!
En hiermede eindigen wij ons kort overzigt dezer beide deelen van schlosser's belangrijk werk. Op de vertaling blijft hier en daar nog al wat te zeggen, en wij zouden onder anderen wel eens willen vragen, welk denkbeeld de vertaler hecht aan het woord wereldgeestelijkheid; had hij het verstaan, hij zou het gebruikelijke wereldlijke geestelijken, in tegenoverstelling van hen, die tot bepaalde orden behooren hebben gebezigd. |
|