Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Inrigting voor Onderwijs in Koophandel en Nijverheid te Amsterdam. 1846. No. 1. Te Amsterdam, bij M. Schooneveld en Zoon. 1846. In gr. 8vo. 122 bl. f 1-80.Dit eerste Nummer van stukken en bijdragen betreffende de Inrigting voor Onderwijs in Koophandel en Nijverheid te Amsterdam behelst, 1o. Een woord over de opening dezer Inrigting; 2o. de namen van de Leden der Commissie van Toezigt en Bestuur, den Directeur, de Heeren, aan wie het onderwijs in de verschillende leervakken is opgedragen, van de Inteekenaren der rentelooze Geldleening groot f 30.000 (in | |
[pagina 402]
| |
aandeelen van f 500) ten behoeve dezer Inrigting, en eindelijk ook de namen van hen, die voor het onderwijs bij de afdeelingen van de 3de klasse der School voor den Koophandel zijn ingeschreven, welker aantal te zamen 41 bedraagt; en voornamelijk 3o. de Inwijdingsrede op den 9 Oct. 1846 door Mr. h.j. koenen, Lid der Commissie van Toezigt, gehouden, met Aanteekeningen; 4o de Toespraak door j.j. alberda, Directeur dezer Inrigting, insgelijks met Aanteekeningen; 5o het Programma der School, (reeds vroeger afzonderlijk in 't licht verschenen); 6o de Bibliotheek, bevattende o.a. de ingezondene Boekgeschenken. - Na deze opgave van den inhoud van dit eerste Nummer dezer bijdragen, hetwelk op verlangen van vele Stadgenooten, in deze Inrigting belangstellende, is uitgegeven, en van tijd tot tijd, door mededeeling van voor de uitgave geschikte stukken, zal vervolgd worden, bepalen wij ons thans bij deze onze aankondiging, slechts tot de Inwijdingsrede van den Heer koenen en de toespraak van den Heer alberda. Alleen staan wij vooraf nog even stil bij hetgeen bij de opening door den Heer Burgemeester is gesproken. Wij zien daaruit, dat er met volle regt door dezen waardigen en wakkeren man gewezen is op de zegeningen, door ons lager onderwijs verspreid, maar ook op de nog veel rijkere vruchten, die daarvan zouden verkregen zijn, indien men op den ingeslagen weg ware voortgegaan en het zoogenaamd middelbaar onderwijs, zooals bij de overige beschaafde natiën, eene gelijke verzorging had doen genieten, ten einde de jonge lieden, na het verlaten der burgerscholen, ook de vorderingen, in de beroepen en bedrijven veralgemaakt, tijdig te doen kennen. Deze gedachte, door den Heer huidekoper vervolgens toegepast op de behoefte en vestiging der School voor Koophandel en Nijverheid te Amsterdam, moge ook in 't algemeen behartiging vinden! Het middelbaar onderwijs, naar de overtuiging en ondervinding van Ref., verkeert hier te lande nog in eenen toestand, die zeer veel te wenschen overlaat; er is tusschen bewaarschool, lager schoolwezen en middelbaar onderwijs geen verband, gelijk elders, geene aansluiting, geene opvolging, en daardoor gaat er veel van de vruchten te loor. Mogt er eenmaal, gelijk men dit door particulieren, bij enkele Diaconiën en andere Instellingen poogt te doen, ook voor het openbare onderwijs meer gedaan worden, waar- | |
[pagina 403]
| |
door, met klem van gepaste middelen, die de Wet toch nog aanbiedt, deze aansluiting, dit verband beter behartigd wierd, en dan tevens het middelbaar onderwijs eene betere inrigting zou bekomen, vooral ook door de oprigting van Ambachtscholen, gelijk er elders te Parijs en te Berlijn bestaan! De Inwijdingsrede van den Heer Mr. h.j. koenen, medelid der Commissie van Toezigt en Bestuur, (sedert tot Wethouder van Amsterdam benoemd) had reeds de ondubbelzinnige toejuiching zijner hoorders gewekt; alleen eene enkele stem vernamen wij wel eens, (vooral van hen, die hem niet gehoord hadden en die rede slechts als bij overlevering beoordeelden) alsof het gesprokene vooral aan 't slot, zooals men zich doorgaans uitdrukt, ‘te ernstig’ was. De onpartijdige lezing nogtans van dit doorwrochte stuk heeft er ons wederom voldingend van overtuigd, dat juist de geheime innerlijke kracht dezer geheele Toespraak, hare voortreffelijkheid en bewijsvoering, op den éénigen waren, onomstootelijken grondslag berust, en dat die Rede haar licht, leven en luister, ja hare ware liberaliteit, alleen ontleent van datgene, waaraan die enkele oppervlakkige beoordeelaars, welke haar daarom berispten, zich gestooten hebben. De kracht der geopenbaarde Godsdienst wordt overal in de Rede van den Heer koenen gehuldigd, vereenigd met een' schat van kennis, bewijzen van veel belezenheid, kern van inhoud, bondigheid van oordeel en een' diepen blik in de behoefte van onzen tijd. Wie opregt, onpartijdig, onvooringenomen is, kan dit niet loochenen. Beschouwen wij nu den hoofdinhoud dezer Rede in eenige weinige trekken. Eerst wijst de Spreker op de ijdele zelfverheffing van onzen tijd; op de noodzakelijkheid, om met het oog op God, die altoos werkzaam, nooit werkeloos rustend is, de hulpmiddelen van vooruitgang, die Zijne goedertierene Voorzienigheid onze natie nog liet, te bezigen; daarna wordt de Handelsgeest geschetst, als gelegen in de geheele inrigting van 's menschen aard en natuur, en, moge bij allen ijver alles blijven afhangen van eene hoogere, dikwijls onnaspeurlijke Magt, het staat vast, dat echte Handelsgeest een geest is van wijsheid, doorzigt en kennis. Dit geldt bijzonder van den Koophandel: alles dringt den Nederlander tot vooruitgang. Venetië, de Hanze-steden, vroeger zoo | |
[pagina 404]
| |
bloeijend, bleven de mededinging door geen hernieuwden ijver volhouden, en behielden eene plaats alleen in de Geschiedenis. Dat ons Vaderland zich aan dat Venetië en de Duitsche Hanze-steden spiegele! De ondernemingsgeest van den koopman zij wakker. Men vindt dien thans schier nergens meer dan in Engeland; ingespannen vlijt, als dáár, doe ons alle middelen aanwenden, in eenen tijd, waarin theorie en praktijk zoo noodig moeten vereenigd worden. Hetzelfde geldt ook van de Kunstvlijt. Het redelooze dier blijft altoos op dezelfde hoogte van kunstvaardigheid staan, bij zijn instinct; de mensch, van Gods geslachte door den Apostel genoemd, is tot inspanning van krachten geroepen; vooral in onze dagen, daar er geene uitvindingen of vorderingen, dan door studie, navorsching en grondige kennis verkregen worden. Zoo is dan ook de School voor Nijverheid ons even onontbeerlijk geworden als die voor Koophandel is. Hierop schetst de Spreker het ontstaan van dergelijke Inrigtingen. In Duischland: eerst de pogingen van francke, den godvruchtigen stichter van het beroemde weeshuis te Halle; van zijnen leerling, den Graaf van zinzendorf, te Hernhut; daarna, vooral sedert 1767, de eigenlijke instelling van dien aard van busch te Hamburg en in andere Duitsche steden, vooral te Bremen en Leipzig. In Frankrijk: de beroemde Polytechnische School, in 1794 te Parijs gesticht, en de bijzondere School voor handel en nijverheid aldaar in 1820. In Engeland is 't de gewoonte van jonge lieden, om degelijke kennis van koophandel op de belangrijkste plaatsen buitenslands op te doen, en aan gelegenheid voor grondige oefening in de Nijverheid ontbreekt het in Engeland zelve mede niet. In ons Vaderland stichtte de Regering de Akademie te Delft. Pogingen zijn er aangewend, inzonderheid door den Heer Dr. sarphati te Amsterdam, om deze school aldaar geplaatst te zien, als meer eigenaardig en beter aan eene Handelstad te verbinden. Dit geen gevolg hebbende, vereenigden zich Dr. sarphati, die de Instellingen buitenslands ook bezocht, en Mr. w.j.c. van hasselt, met den Heer koenen en de Heeren p. huidekoper, v.d. oudermeulen en j.f. insinger, om zelven eene School in de Hoofdstad te vestigen met eene Bibliotheek, een Kabinet, enz. Eenige uitstekende Geleerden en van practische kennis doortrokkene mannen belastten zich, | |
[pagina 405]
| |
zonder vaste bezoldiging, voorloopig met het onderwijs. Een renteloos kapitaal werd door bevorderaars dier Instelling weldra volteekend. De inschrijving der leerlingen had in Junij en Julij 1844 plaats. Eindelijk gewaagt de Spreker nog van de uitzigten, die deze School voor koophandel en nijverheid opent. Voortaan zullen jonge lieden niet behoeven buitenslands te reizen, om de noodige theoretische en practische kennis en ervaring in deze vakken op te doen. Na het verdwijnen der gilde-proeven, (in eenen tijd, waarin een patent de bekwaamheid schijnt te geven voor het uitoefenen van een beroep of ambacht!) zullen echte kennis en verbetering van boven naar beneden, van de aanzienlijker standen der maatschappij moeten afdalen op de werklieden. De Armoede ontstaat voor een groot deel uit gemis van kennis en bedrevenheid in velerlei ambachten en beroepen, waardoor tot heden zoo vele vreemden hier te lande den arbeid verrigten, uit gebrek aan kunde bij onze Landgenooten. De Handel, beter gekend, kan ook inzonderheid, meer dan eenig ander stoffelijk middel, die armoede verminderen. Betere Handelskennis gaat doorgaans, gelijk van hogendorp dit van Hamburg voorspelde, met handelsvrijheid en handelsbloei zusterlijk gepaard, zoodat ook de vrijheid van Handel in 't algemeen en die van den Graanhandel tevens hierdoor aanmerkelijk kan winnen.Ga naar voetnoot(*) Ziedaar, waarom zich de gunstigste vooruitzigten voor deze Inrigting schijnen te openen! De geachte Spreker sluit zijne doorwrochte Rede met de inroeping van 's Hemels zegen over deze School, in zeer weinig woorden en geene meerdere dan bij dergelijke Redevoeringen voegen en gansch niet ongewoon zijn. In de Aanteekeningen worden sommige punten toegelicht en uitgebreid, ook met de getuigenis gestaafd van mannen als s. stijl, van hogendorp, j. bosscha, beets, wiens merkwaardige woorden in zijne uitgegevene Twaalf Preken, hier te regt eene plaats vinden, en van anderen meer. Over de Toespraak van den Heer alberda, met breede Aanteekeningen, behoeven wij weinig te zeggen. Gewis was het zeer moeijelijk voor den geachten man, om hier | |
[pagina 406]
| |
een geschikt woord te spreken. Er straalt echter in door, eene hooge ingenomenheid met het vak van onderwijs, en ook wakkere ijver en moed, om zijne betrekking van Directeur bij de Inrigting voor onderwijs van Koophandel en Nijverheid waardig te bekleeden. Moge hij en al wie eenigen invloed op het onderwijs in deze School kan hebben het vooral behartigen, dat prakticale kennis bij het theoretisch onderrigt niet ontbreke, dat er in alles afscheiding zij tusschen hetgeen eene gewone School voor den beschaafden, deftigen burgerstand dient te wezen en tusschen eene School aan Handel en Nijverheid gewijd! Moge ook eene Ambachtsschool op grooter schaal, dan die thans te Amsterdam bestaatGa naar voetnoot(*), zich eenmaal met deze School voor Koophandel en Nijverheid vereenigen of naast haar gesticht worden! Wij hopen dit eerste Nummer van deze Bijdragen, door vele volgende even belangrijke Nummers gevolgd te zien. |
|