Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeerboek der algemeene Aardrijksbeschrijving, of Handboek der aardrijkskundige Wetenschappen voor alle standen, uit de nieuwste bronnen geput, door J.C. Beijer, gepensioneerd Leeraar van de Koninklijke Nederlandsche Militaire Akademie. In één Deel. Aflevering 3-6. Te 's Gravenhage en te Amsterdam, bij de Gebr. van Cleef, 3, 6. In gr. 8vo. Bl. 231-896. compl. f 11-20.Wij hebben de eerste bladen van dit werk vóór geruimen tijd beoordeeld, en daar tusschen het uitkomen der vierde en vijfde aflevering drie jaren verloopen zijn, ligt de schuld van die vertraging niet aan ons. Opdat zulks ook het geval niet worde, willen wij de verdere voortzetting en het einde des werks niet afwachten, maar eenig verslag geven van den inhoud dezer ons vóór eenigen tijd ter hand gekomene afleveringen. | |
[pagina 393]
| |
Na eene korte beschouwing van de planten- en dierenwereld ging de Schrijver reeds in een vorig stuk over tot den mensch; hij geeft, na eenige algemeene aanmerkingen, een overzigt over de verschillende menschenrassen, zoo volgens de klassificatie van blumenbach, als volgens die van bory de st. vincent. Daarna eene globale opgave van het getal menschen op aarde, naar verschillende begrootingen, die van 60 tot 4000 millioen uiteenloopen; een bewijs, hoeveel grooter het aandeel van willekeurige onderstelling hieraan is, dan dat van bepaalde waarneming. En hoe zou die ook over het meeste buiten Europa kunnen bestaan? - Voorts het geslachtsverschil in het aantal geboorten, en uitvoerige statistieke tabellen, ook ten aanzien van levensduur en sterfgevallenGa naar voetnoot(*), waarbij zelfs, meest naar Duitsche tafels, beroepen en bedrijven in aanmerking komen. Merkwaardig is te dezen eene geringe afneming van de sterfelijkheid in de jaren, die den ouderdom voorafgaan. De Schrijver zegt: ‘de beschaving heeft het leven aangenamer en duurzamer gemaakt.’ Wij gelooven, dat eene meer verfijnde levenswijze, eene meerdere weekelijkheid, het toenemend gebruik van prikkelende spijzen en dranken, gevolgen der beschaving, eerder het leven verkorten dan verlengen, en schrijven de waargenomen afneming der sterfelijkheid eerder toe aan de volmaking der genees-, heel- en verloskunde. Belangrijk zou het zijn, tafelen van volken, op de tegenwoordige hoogte der beschaving levende, te kun- | |
[pagina 394]
| |
nen leggen naast die van zoodanige, welke nog in den natuurstaat leven; daardoor zou de vraag kunnen worden beantwoord, in hoeverre de volmaking der geneeskunde de zoo even aangestipte physieke nadeelen der beschaafde levenswijze overwint. Nog eene menigte uitvoerige tabellen van allerlei omstandigheden, die tot het natuurlijk leven van den mensch betrekking hebben, als wasdom, gewigt, polsslag enz., worden hier medegedeeld; zoo ook van het aantal van krankzinnigen, van zelfmoorden, van misdaden, ook weder naar de onderscheidene beroepen ingedeeld, zoodat men hier veel bijeenvindt, wat elders verspreid is, en ook nog al het een en ander, dat men hier niet zoeken zou. Jammer is het echter, dat deze tabellen over verschillende landen loopen, waardoor het trekken van gevolgen bezwaarlijker wordt. Daarna een overzigt over de talen, godsdiensten, regeringsvormen en hulpbronnen der Staten, waarmede het eerste deel, het algemeene, besloten wordt. In dit laatste gedeelte stootten wij op het een en ander, dat wel wat heel eenvoudig is, b.v. wat een kruisdorp en een ringdorp, wat eene opene en wat eene ommuurde stad zij, enz.; ja zelfs: ‘men noemt de steden klein of groot, naarmate van de uitgebreidheid en bevolking (!) Zal eene stad schoon heeten, dan verlangt men, dat dezelve breede, regte, goed geplaveide, zindelijke, des nachts goed verlichte straten, met smaak gebouwde, regtlijnige en in goede verhouding tot elkander staande huizen hebbe, en dat de pleinen ruim en regelmatig zijn.’ Bladz. 372. Nu ja, dat zal wel waar zijn! Het tweede deel beschouwt de aarde in hare bijzondere verdeeling, en wel eerst Europa, deszelfs natuurlijke beschrijving, of grenzen, grootte, zeeën, golven, straten, kapen, schiereilanden, rivieren, meren, eilanden, gebergten, hoogvlakten, vulkanen, dalen, vlakten, woestijnen, steppen, heiden, klimaat en voortbrengselen. (Bladz. 397 worden NB. de walvisschen en zeehonden tot de visschen gerekend!) Eene zonderlinge verwarring heerscht in een paar regels van bladz. 382, waar men leest: ‘de eilanden Walcheren, Zuid-Beveland, Schouwen, Goedereede en Over- | |
[pagina 395]
| |
flakkee [deze laatste zijn sedert lang slechts één eiland], en in het Z. Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog in het Noorden van het Koningrijk der Nederlanden den Nederlandschen Archipel,’ hetwelk, ook naar het overige van den volzin, zal moeten zijn: ‘den Nederl. Arch., de eil. Walcheren enz. in het Z., en Texel enz. in het N. van het Kon.’ Daarna volgt de staatkundige beschrijving, beginnende met Portugal, voorts Spanje, Frankrijk, Zwitserland, België, de Nederlanden, Engeland, Denemarken, Zweden en Noorwegen, Rusland en het Duitsche verbond. Verder gaan de ons toegezondene afleveringen niet. Van ieder rijk heeft men: ligging, grootte, grenzen, bestanddeelen, bergen, eilanden, meren, rivieren, kanalen, spoorwegen, godsdienst, regeringsvorm, rijkswapen, ridderorden, geldmiddelen, maten, gewigten en munten, een allernuttigst bijvoegsel, bij Portugal en Spanje niet opgegeven, hetwelk in geene aardrijkskundige beschrijving behoorde te ontbreken, maar in de meeste te vergeefs gezocht wordt; voorts: land- en zeemagt, nijverheid, koophandel, geldmiddelen, verdeeling, plaatsbeschrijving, buitenlandsche bezittingen, en eindelijk een kort overzigt van de geschiedenis, welke echter bij vele landen eigenlijk meer eene geschiedenis der Vorsten dan der landen en volken zelve is. Eenige leemten en misstellingen, die wij in dit gedeelte des werks aantroffen, teekenen wij aan. Bladz. 421 wordt van de hoofdkerk te Burgos, een van de prachtigste kerkgebouwen, die er bestaan, blootelijk gezegd, dat zij groot is en versierd met een aantal torenspitsen. Bladz. 439 heet het van de Fransche taal, dat zij zich door hare zachtheid, duidelijkheid en juistheid onderscheidt. De eerste eigenschap staan wij toe, maar de anderen betwisten wij. De Fransche taal is niet juist, want zij is arm, en heeft b.v. voor staan, liggen enz. niet eens een woord, en zij leent zich allermoeijelijkst tot woordkoppelingen, waarin zij verre bij het Nederduitsch achterstaat, zij is ook | |
[pagina 396]
| |
niet duidelijk, wegens het groote verschil tusschen uitspraak en schrift, (dat in het Engelsch ook wel bestaat, maar minder hinderlijk is) hetwelk tot tallooze duisterheden en dubbelzinnigheden aanleiding geeft. Slechts één voorbeeld: honderd, zonder, zin is op den klank - dus wanneer men het hoort - hetzelfde woord. Dat de Fransche taal de algemeene taal van het beschaafde Europa en die der diplomatie is geworden, schrijve men niet toe aan hare geschiktheid, want zij is er eene der minst geschikte van ons werelddeel toe, maar aan geheel andere oorzaken, die het hier de plaats niet is te ontwikkelen. Bladz, 437 wordt van de rivier de Vire in Frankrijk gezegd, dat zij ‘aan den Oceaan cijnsbaar is.’ Wat die bijzondere aanteekening beduidt, begrijpen wij niet. Bladz. 470 is verzuimd te zeggen, dat te Rouaan een standbeeld van jeanne d'arc gevonden wordt, ofschoon aangeteekend wordt, dat zij er verbrand is. Bladz. 535: ‘Aargau werd bijna klakkeloos veroverd.’ Deze triviale uitdrukking zal den Schrijver klakkeloos uit de pen gevloeid zijn. Bladz. 550 heet Bouillon vroeger de hoofdstad van het gelijkvormige Hertogdom; dit zal ongetwijfeld gelijknamige moeten zijn. Bladz. 556 worden wel de beide Nederlandsche ridderorden opgenoemd, maar niet, gelijk in andere landen gedaan is, de overige militaire eereteekenen, gelijk het metalen kruis, de dienstmedaille, enz. Bladz. 563 is te 's Hertogenbosch geene melding gemaakt van het Provinciaal Noordbrabandsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, hetwelk zulks, om de strekking, het bereids verrigte, de bibliotheek en de kleine verzameling van provinciale oudheden, toch wel verdiend had. Bladz. 571 lezen wij van Westkapelle binnen en buiten, twee dorpen in Zeeland. Waar haalt de Schrijver dit vandaan? Er is slechts één dorp van dien naam, en de vischvangst te Zierikzee op dezelfde bladzijde bestaat ook alleen in de verbeelding van den Schrijver. Die vroeger bloeijen- | |
[pagina 397]
| |
de, voorts kwijnende, later in het leven teruggeroepen tak van welvaart is sedert verscheidene jaren geheel te niet, tenzij men misschien eene enkele boot als vischvangst wilde vermelden. Maar dat zal niemand er bij denken, wanneer men van vischvangst spreekt. De prachtige kustlichttoren te Haamstede, en het aldaar gelegene stamkasteel der aloude heeren van dien naam, hadden melding verdiend, even goed als het badhuis te Domburg. Bladz. 579 wordt de kaart bij smallegange Chronijk van Zeeland, Ao. 861, nog als eene autoriteit aangehaald. Men is het echter vrij algemeen eens over den verdachten oorsprong van dat kaartje. Maar wij zouden al te breedvoerig worden. Daarom merken wij alleen nog aan, dat bladz. 569 de sluiting der Schelde 1548 (1648), bladz. 575 lavezatten (havezathen), bladz. 626 eene zuil bij Woodstock ter hoogte van 1301, bladz. 648 de onoverwinnelijke vloot in 1558 (1588) ongetwijfeld drukfeilen zijn; dat hier en daar bij de beschrijving der steden de merkwaardige historische herinneringen, zelfs te Chattham, zijn overgeslagen; dat in Denemarken het voor Nederlanders merkwaardige Frederiksstad aan den Eider niet is vermeld, en eindelijk, dat de vorm, in twee kolommen met eene zeer willekeurige afwisseling van groote en kleine letters, (b.v. de beschrijving van Parijs is met de eerste, die van Lissabon en Madrid met de laatste) zeer ongevallig is. Wij zullen het vervolg van dit belangrijke werk aanmelden, doch kunnen niet nalaten op te merken, dat de titel het belooft in één Deel, hetwelk evenwel meer dan waarschijnlijk van eene zoo wanstaltige dikte zal worden, dat wij liever twee matige boekdeelen hadden ontvangen. |
|