Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMehemed Ali en deszelfs gebied. Door den Schrijver der Brieven eens Afgestorvenen (Prins Puckler Muskau.) Neder-Egypte. Te Amersfoort, bij W.J. van Bommel van Vloten. 1846. In gr. 8vo. VIII en 310 bl. f 3-:Voordat Rec. over het boek spreekt, een enkel woord over dat deszelfs op den titel. Hij behoort niet tot het getal derzulken, die eenen Don Quichotachtigen strijd tegen het woord dezelve voeren, en er op afgeven, als ware het gebruik majesteitsschennis tegen de taal. Integendeel, hij maakt geene zwarigheid, om het te bezigen, zoo dikwijls de zin en de duidelijkheid dat vorderen, en hij heeft nog nooit eene afdoende reden gehoord, die hem van zulk een gebruik moest of kon afschrikken. Maar hij beijvert zich toch, om het niet zonder noodzaak te bezigen, en het hindert hem hier op den titel geweldig, waar het door niets hoegenaamd wordt gevorderd of gewettigd. Hoe kan men het alzoo zetten? Het boek zelf levert eene aangename en onderhoudende, maar ook belangwekkende lectuur op. Prins puckler muskau is ook onder ons te zeer bekend om zijnen lossen, gemakkelijken schrijftrant, dan dat wij in dit opzigt hem nog eene aanbeveling zouden behoeven mede te geven. Men mag aan de grondigheid zijner wijze van beschouwen en beschrijven twijfelen, dat hij met levendigheid schildert, en dat zijne wijze van voorstelling de opmerkzaamheid verdient, zal men niet ligt ontkennen. Dit geldt vooral van het boek, dat wij | |
[pagina 356]
| |
thans moeten aankondigen. Het oordeel van den Duitschen Vorst, reeds te voren hier en daar uitgesproken, over den merkwaardigen Onderkoning van Egypte, had hem van vele kanten aanvallen en beschuldigingen bezorgd; het werk, dat wij hier voor ons hebben, moet vooral ook dienen, om dat oordeel te staven; en Rec. moet zeggen, dat hij zich met de wijze, waarop puckler muskau over mehemed ali spreekt, zeer wel zou kunnen vereenigen. Doorgaans valt het den meesten menschen moeijelijk, om zich te verplaatsen in omstandigheden en betrekkingen, die geheel verschillen van die, waaraan zij gewoon zijn, en in hun oordeel laten zij zich veel te veel leiden door de begrippen en denkbeelden, die hun zelven gewoon en eigen zijn. Wij zien dat dagelijks ten aanzien van de meest onderscheidene personen en zaken bevestigd. Hoe afkeerig b.v. Rec. ook van de slavernij zijn moge; hoe vurig hij wenscht, dat er middelen, verstandige middelen mogen worden beraamd, om haar af te schaffen, - hij is niet dwaas genoeg, om dezelfde begrippen en gewaarwordingen, die hij zelf daaromtrent koestert, ook bij den gewonen Negerslaaf te vooronderstellen, en houdt zich overtuigd, dat deze in honderd gevallen zijnen toestand uit een geheel ander oogpunt beschouwt, dan de welmeenende philanthroop. Zoo gaat het ook ten aanzien van mehemed ali. Wie dezen en zijne handelwijze uit het oogpunt van het Europische volkenregt beschouwt, wie op hem en zijn bestuur de beginselen wil toepassen, ik wil niet zeggen van eenen constitutionelen regeringsvorm, maar zelfs van eene Europische absolute monarchie, en daarnaar zijne daden wil beoordeelen, die handelt dwaas en ongerijmd. Mehemed is een Oostersch despoot, zijn volk sedert eeuwen aan zulk een despotisme gewoon, ongeschikt voor eenen anderen regeringsvorm, en geheel vreemd aan de denkbeelden en begrippen, die Europische beschaving en ontwikkeling medebrengen. Hoogstmoeijelijk is daarom het vellen van een billijk oordeel. Van den eenen kant kunnen wij onmogelijk goedkeuren de maatregelen van geweld, waarmede de Onderkoning zijne plannen doorzet; van de andere zijde moet men erkennen, dat zonder maatregelen van geweld geene veranderingen of zelfs verbeteringen zijn tot stand te brengen. Ongetwijfeld is mehemed een buitengewoon man, en dragen zijne ondernemingen den stempel van geestkracht, schranderheid en van de zucht, om zijn rijk te verheffen uit vroegere laagte. De | |
[pagina 357]
| |
Europische staatkunde heeft niet toegelaten, dat hij als onafhankelijk Vorst zich van de Porte losrukte, en daardoor ontegenzeggelijk vele zijner plannen den bodem ingeslagen; maar eene ongerijmdheid blijft het niettemin, dat de magtige Onderkoning vazal is van het ellendige Turksche rijk; en of daardoor aan de zaak der toekomende verlichting en beschaving van het Oosten voordeel zij gedaan, dat zal de tijd moeten leeren. Hoe dit zij, het boek van Vorst puckler muskau levert ons vele wetenswaardige en belangrijke zaken omtrent mehemed ali en zijn gebied. Bekend is des Schrijvers talent in het schilderen zoowel van personen, als van natuur en kunst. Wij vinden hier dan ook eene rijke afwisseling van onderwerpen. De Onderkoning zelf niet alleen, maar ook al de onderscheidene mannen, die hem omringen, en die hem in een of ander opzigt in zijne uitgebreide plannen behulpzaam zijn geweest, of ook die hebben tegengewerkt, worden den lezer voorgesteld. Wat door hen is tot stand gebragt, wordt beschreven, en daarbij het land en deszelfs eigenaardigheden geschilderd. Met blijkbare ingenomenheid zeker voor zijn onderwerp schetst de Prins de verbazende werken, welke de Onderkoning heeft doen ondernemen; het arsenaal, de vloot, de fabrijken, die hij in het aanzijn heeft geroepen. Schoon niet alles goedkeurende, is hij blijkbaar zeer ingenomen met zijnen held, en schrijft veel verkeerds op rekening van zijnen bijzonderen toestand. Wij zouden te uitvoerig worden, wanneer wij eene schets van den inhoud van dit boek wilden geven, en moeten ons tot een enkel punt bepalen. Ons trof vooral ook, wat wij hier lazen omtrent datgene, wat door den Onderkoning voor het onderwijs is verrigt. ‘Behalve de tallooze reeds aangelegde fabrijken, kanalen en andere groote waterwerken, hospitalen, scholen en stichtingen van allerlei aard, die de ontwikkeling en den voortgang der beschaving ten doel hebben,’ lezen wij op bl. 174, ‘heeft men op nieuw alleen in Kahira en deszelfs omstreken vijfennegentig openbare gebouwen ondernomen, en elfduizend kinderen en jonge lieden worden door den Onderkoning in steeds toenemende gestichten met eene bij ons onbekende mildheid gekleed, gevoed, onderwezen en zelfs bezoldigd! - Deze inrigting voor de opvoeding, welke in zulk eene uitgebreide, waarlijk vorstelijke milddadigheid nergens geëvenaard wordt, heeft veel voortreffelijks. Ik kan haar | |
[pagina 358]
| |
echter slechts in enkele korte trekken afschetsen. In iedere provincie worden verscheidene grondscholen voor het eerste elementair-onderwijs gevonden, in welke de kinderen, even als in alle andere opvoedingsgestichten des Onderkonings, vrije woning, voedsel, kleeding en eene maandelijksche soldij van vijftien tot dertig piasters ontvangen.Ga naar voetnoot(*) Uit deze grondscholen gaan zij in de groote voorbereidingsscholen over, van welke zich eene in Kahira, eene andere in Alexandrië bevindt, en op welke de soldij van dertig tot vijftig piasters opklimt. Na vierjarige oefeningen komen zij in de hoogere scholen. Deze zijn de zoogenoemde polytechnische in Boelak, waar vreemde talen worden onderwezen in Kahira, die der artillerie in Toera, der kavallerie in Djisee, der infanterie in Damiette, der marine in Alexandrië, en der geneeskunde in Aboe-Zabel, op welke de soldij der leerlingen 100-150 piasters bedraagt. Uit deze scholen, bij welke onlangs ook nog eene afzonderlijke muzijkschool gevoegd is, zijn reeds vele leermeesters en een groot gedeelte der tegenwoordige staatsambtenaren voortgekomen. Daarenboven worden er aanhoudend zeer vele afzonderlijke personen naar Europa gezonden, om zich aldaar op kosten des Onderkonings in allerlei handwerken, kunsten en wetenschappen te vormen. Diegenen, welke een handwerk leeren en van bekwaamheid daarin voldoende bewijzen geven, ontvangen zeer dikwerf van mehemed ali eene gift, tot zelfs van 12,000 piasters, terwijl hij daarenboven al de kosten hunner inrigting betaalt, tot zelfs de werkplaatsen en winkels toe, van welke men er in alle straten der stad gedurig nieuwe ziet ontstaan, die men zeer gemakkelijk aan derzelver fraaiheid en hechten bouw kennen kan.’ Dit is slechts een staaltje van de kolossale wijze, waarop | |
[pagina 359]
| |
de dingen door den Onderkoning worden ondernomen, die daarbij zelf zeer wel gevoelt, dat eerst zijne nakomelingen de vruchten kunnen inoogsten van hetgene hij gezaaid heeft (bl. 158). Wij bevelen dan gaarne dit boek allen aan, die omtrent Egypte en zijnen Onderkoning meer verlangen te weten, en verzekeren hun, dat zij zich de lectuur niet zullen beklagen. Eene fraaije gesteendrukte plaat, den Vorst te paard voorstellende, versiert dit boek. Bl. 106 wordt van eene plaat gesproken, die nergens te vinden is, behalve misschien in het oorspronkelijke werk. |
|