Dat de gemoedelijke leeraar van zijne ervaring, in dagen van ernstige krankheid opgedaan, ten nutte zijner gemeente tracht gebruik te maken, behoeft geene verschooning. Wij achten dat even natuurlijk als pligtmatig. Het bevreemdt ons evenmin, dat eene eerste leerrede, na zijne herstelling door hem uitgesproken, doorgaans diepen indruk maakt. En wanneer dan de getroffene hoorders de woorden, die met bewogene stem hun werden toegesproken, nog eens wenschen te lezen en te herlezen, dan volgt niet zelden de uitgave: Maar of daarom de uitgave onbepaald is aan te raden, of er van zulk eene leerrede, in ruimeren kring verspreid, buitengewone zegen verwacht mag worden, en of niet meestal de uitkomst die verwachting te leur stelt, zietdaar vragen, waarop wij ontkennend meenen te moeten antwoorden. De Eerw. hesse duide het ons niet ten kwade, dat wij zijn opstel, hoeveel goeds er ook in gevonden worde, niet ter algemeene lectuur kunnen aanbevelen. Het heeft daartoe te geringe waarde, hier en daar ook te bepaalde strekking. Bovendien achten wij de opvatting van δοκιμὴ, vs. 4, door de Onzen bevinding vertaald, hoogst betwistbaar. Onjuist is het, als er bl. 20 gezegd wordt, dat de Apostel hier eene uitdrukking bezigt, die wij elders in den Bijbel niet aantreffen. Het woord komt ook 2 Cor. II:9, VIII:2, IX:13, XIII:3 en Phil. II:22 voor; maar de Onzen hebben het op die plaatsen anders vertaald, en hadden ook, te dezer plaatse, zoo wij meenen, anders moeten vertalen. Hiermede vervalt dan al wat, bl. 21-23, gezegd wordt over de ware bevinding, die het gezegende werk des Geestes zijn zou en een nieuw uitvloeisel van Gods genade, hetwelk Hij in de harten der geloovigen onder de beoefening der lijdzaamheid uitstort. En gelijk dit geen' hoogen dunk ons inboezemt van 's mans uitlegkundige
bekwaamheid, zoo hadden wij ook hier en daar de dogmatische opvatting van sommige leerstukken een weinig milder gewenscht. Dit neemt echter niet weg, dat wij den man lief hebben gekregen, wien het met de Evangelieverkondiging regt ernst schijnt te zijn, en dat wij van deze leerrede voor zijne gemeente, voor wie zij in de eerste