Blikken in de Wereld. Te Amsterdam, bij de Wed. L. van Hulst en Zoon. In gr. 8vo. 273 bl. f 2-90.
Toen wij onze blikken in dit boek lieten rondwaren, om te zien, wat de blikken, door den Schrijver in de wereld geslagen, voor ons zouden opleveren, gevoelden wij telkenreize, na de inzage, eene zekere onvoldaanheid, niet omdat hetgeen hij heeft opgemerkt geene verhevene en heilige waarheden bevat, maar omdat die opmerkingen zich niet genoeg door eenvoudige en kunstelooze zamenstelling aanbevelen. De Schrijver wil ze, volgens het Voorberigt, die kenmerken wel toeëigenen; maar ieder, die de hier voorkomende schetsen leest, zal spoedig ontwaren, dat zij juist door een' te sierlijken, te bloemrijken stijl (bijna is het alsof sommige uit het sentimentele tijdperk onzer letterkunde afkomstig zijn) dat indrukwekkende, dat kernachtige, dat degelijke in denkbeelden en voordragt missen, waardoor ze ons roeren en ook meer tot ernstig nadenken leiden kunnen. Het zijn schetsen uit het menschelijke leven, waarvan de inkleeding zoowel naar de eischen der geheimhouding als naar die der waarschijnlijkheid gewijzigd is, doch die doorgaans eene zekere eentoonigheid in vorm bezitten, waardoor ze, naar ons oordeel, geene genoegzame belangstelling opwekken. Het zijn wel alle nuttige zaken, die hier voorkomen, maar gerekt door de opeenstapeling van bloemrijke perioden. En dan vertoonen ons ook meerendeels die schetsen de schaduwzijde van het leven; terwijl er toch nog wel menig kantlichtje is, waarbij wij, bevredigend voor ons gevoel, belangrijk voor onze menschenkennis, de vruchten der dankbaarheid, der liefdadigheid, der nederigheid, des stillen verborgen godsdienstigen levens opmerken kunnen; maar weinig treffen wij hiervan aan, of het moest, wat het laatste betreft, de schets: het gebed zijn, die dan ook, om de meerdere eenvoudigheid, die ze bezit, ons wel het best van de negentien stukken heeft bevallen.
In zielestrijd o.a., om van die bloemrijke perioden eene proeve te geven, waar een jongeling, door de magtige opwelling van den hartstogt der liefde, in tweestrijd geraakt, of hij de hand van een meisje vragen zal, ja dan neen, en waar hij in een' doolhof van de tegenstrijdigste gevoelens