baar is, om den minder geletterde en geschiedkundige met een belangrijk tijdvak onzer geschiedenis, in fiksche trekken en op eene wegslepende wijze, bekend te maken. Wij ontvangen niet alleen in het aangekondigde werk eene gewone levensbeschrijving van twee merkwaardige personen, maar tevens een naauwkeurig verhaal van de gebeurtenissen des tijds, toen floris I en II van pallant op het staatkundig tooneel des vaderlands optraden, goed en bloed, rust en vrede voor dat vaderland veil hadden, en eindelijk het hoofd nederlegden, elk op een tijdstip, dat de een het vergenoegen had gehad te zien, dat de goede en gemeene zaak triumpheerde, en de ander het vaderland zag bloeijen onder het bestuur van een dapper Vorst, geacht en ontzien door den nabuur, en van wien het toen niet meer twijfelachtig was, of hij zou Nederland geheel van de Spaansche verdrukking bevrijden.
Op de hem eigene, dat is naauwkeurige, innemende en boeijende wijze, geeft ons de geleerde Schrijver de levensgeschiedenis van twee mannen, aan welke het vaderland de duurste verpligting heeft, doch wier verdiensten nimmer zóó zijn opgemerkt en gewaardeerd. Teregt toch zegt schotel, in zijne Inleiding, van floris I: ‘Had zijn bloed, zoo menigmaal in gevaar van vergoten te worden, het schavot te Brussel geverwd, of ware zijn lijk onder de gesneuvelden te Daelhem, Jemmingen, of aan de boorden der Maas begraven geworden, zijn naam had op de lippen der burgers blijven leven, en de lier der Dichters ter zijner eere geklonken;’ en van ploris II: ‘Hij was een dier groote mannen, die de grondvesten van het gebouw, door willem I gelegd, met maurits en frederik hendrik voltrokken; die, terwijl de laatste nieuwe lauweren aan de kroon der republiek op het slagveld hechtte, hare staatkundige belangen in de hoogste vergaderingen handhaafde.’ Maar beide waren vergeten, vergeten met zoo vele anderen, bij alles, wat er door onze geleerden en geschiedkundigen voor de kennis onzer beroemde Mannen gedaan is. Wel dan, dat er thans iemand is opgestaan, die hulde, waardige hulde brengt aan hunne roemrijke nagedachtenis!
Dank zij den Heere schotel voor dien arbeid! Ieder, die belang stelt in den roem des vaderlands, zal met dien dank volkomen instemmen, vooral wanneer hij er bij bedenkt, hoe gering voor hem de bouwstoffen waren, die vroegere schrijvers hem hadden nagelaten, hoe weinig en hoe oppervlakkig