| |
| |
| |
Handboek der rationele Pathologie, door Dr. J. Henle, Professor der Anatomie en Physiologie te Heidelberg. Uit het Hoogduitsch vertaald, met eene Voorrede, door Jac. Moleschott, Med. Chir. et Art. Obst. Doctor te Utrecht. Iste Deel. Te Utrecht, J.G. van Terveen en Zoon. 1846. In gr. 8vo. XX en 576 bl. f 4-75.
Algemeene ziektekunde is in haren aard rationeel; waar zij het niet is, meent zij althans het te wezen, de bijzondere ziektekunde alleen kan empirisch opgenomen worden. In zoo ver is het eenigzins duister, waarom henle zijn Handboek zoo uitsluitend als ‘Handbuch der rationellen Pathologie’ betitelt, althans voor het algemeene gedeelte, hetwelk in dit deel behandeld is; maar bij het doorlezen van het werk wordt het meer blijkbaar, dat hij zulks in tegenstelling van andere Werken doet, die hij mythisch, orthodox enz. noemt. In het algemeen schijnt ons deze polemische kleur van het werk, die dikwerf niet vrij van overdrijving blijft, geene bijzondere aanbeveling aan hetzelve te geven. Overigens zal elk, die met den tegenwoordigen toestand der Physiologie bekend is, in dit Handboek zeer veel voortreffelijks vinden. Het is geen Handboek in den gewonen trant, waarbij het dieper inzigt en het eigen onderzoek door eene verklaring van namen onderdrukt wordt. Fries heeft in zijn System der Logik dat gebrek van een groot aantal compendia duidelijk aangewezen: ‘Wer anstatt eines Wortes eine Reihe Worte zu sagen weiss, welche zusammengenommen dasselbe bedeuten, meint der Wissenschaft schon genug zu thun. Wo sich die Schule mit ihrer Logik in Besitz einer philosophischen Disciplin gesetzt hat, findet sich dieser geistlose Mechanismus....... Die Wissenschaften werden bei uns meist nur für den Unterricht gebildet, da is dass bequemste, sich mit blosser Beschreibung der Gegenstände zu begnügen, welche doch eigentlich nur das Vorläufige seyn sollte, um zur erklärenden Einsicht zu führen. Wie viele
unsrer systematischen Handbücher bestehen nicht aus lauter Tabellen von Definitionen und Eintheilungen von Begriffen, so dass man vergebens auf die Wissenschaft selbst wartet, in der nun diese Begriffe angewendet werden sollen.’ (S. 306). Hierin onderscheidt zich de Pathologie van henle zeer voordeelig;
| |
| |
eene rationele wetenschap is hier ook rationeel behandeld. Het gronddenkbeeld, dat hier is uitgewerkt, bestaat hierin, dat physiologie en pathologie niet onderscheiden zijn, dan in zoo ver in de eerste levensverschijnsels (Lebensprocesse) onder gewone, in de tweede onder buitengewone en schadelijke invloeden beschouwd worden. Alleen daardoor, door deze uitwendige invloeden, verklaart zich, dat ziekte, d.i. afwijking van het normale of typische, ontstaan kan. Vele nieuwere schrijvers hebben van het wezen der ziekte een beeld ontworpen, hetgeen als een nieuw levend wezen in het zieke voorwerp ontstond, zich ontwikkelde en verging, of wel, met het gezonde leven strijdende, dit leven overwon. Zoo algemeen is die beschouwing echter niet geweest, dat men het gronddenkbeeld van henle niet ook reeds vroeger bij andere schrijvers vinden zou. Ik weet althans niet, hoe ik anders de woorden van onzen boerhaave moet opvatten (wiens naam, zonderling genoeg, in de historische inleiding van henle niet eenmaal genoemd is): ‘Omnis humani corporis conditio, quae actiones vitales, naturales vel et animales laedit, Morbus vocatur.’ (Aphorismi de cognosc. et curand. Morbis § 1); of: ‘Omnes morborum quorumcunque naturae cognoscendae et inveniendae sunt in variis conditionibus diversimode affecti corporis bene observatis, enarratis explicatisque.’ (Instit. medic. § 697). De abnormale aanleg (de seminia praedisponentia der pathologen) is altijd verkregen; zij is ontstaan, voortgebragt, door uitwendige schadelijke oorzaken (wenn auch dem Individuum, an welchem sie erscheint, schon durch die Zeugung mitgetheilt. S. 127). Met dit
gronddenkbeeld zijn, als ondergeschikt, vele andere verbonden, waardoor de metaphorische uitdrukkingen der school dikwerf op eene scherpzinnige wijze wederlegd worden.
Dit eerste Deel behelst vooreerst eene Inleiding, waarin de geneeskundige methoden, de geneeskundige wetenschappen, de plaats, die de rationele Pathologie daaronder inneemt, de methode der rationele Pathologie, haar inhoud en verdeeling beschouwd worden, waarbij nog een geschiedkundig overzigt der geneeskundige stelsels is gevoegd. Hierop volgt het algemeene gedeelte der rationele Pathologie. Hierin wordt eerst over het begrip en het wezen der ziekte gehandeld; vervolgens over de algemeene aetiologie; daarna over de ziekte in betrekking tot hare uitbreiding, (die räumliche
| |
| |
Beziehungen der Krankheit; de Vertaler noemt dat, niet bijzonder gelukkig, ‘de ruimte-uitgebreidheden der ziekte’) en eindelijk over de ziekte in betrekking tot den tijd (die zeitlichen Beziehungen der Krankheit, hetgeen hier vertaald wordt door ‘de tijdsuitgebreidheden der ziekte’). Hierbij wordt, behalve het beloop der ziekte, ook haar uitgang, hetzij in genezing, hetzij in eene nieuwe ziekte, hetzij in den dood, beschouwd. Bij den loop der ziekte wordt met veel scherpzinnigheid over het onderscheid tusschen acute en chronische ziekten gehandeld, en hetgeen over crisis gezegd wordt verdient vooral de aandacht van elken denkenden geneesheer. Vooral evenwel onderscheidt zich het derde Hoofddeel, over de uitbreiding der ziekte, door eene uitvoerige behandeling van de sympathie (synergie) en het antagonismus. Als algemeene grondslagen dier verschijnsels, welke men onder den naam van consensus zamenvat, zijn het bloed en het zenuwstelsel te beschouwen; de consensus der deelen door het bloed vertoont zich steeds onder den vorm van antagonismus; de zenuwsympathiën vertoonen zich onder beide vormen; de laatstgenoemde sympathiën worden hier op eene zeer leerrijke wijze in alle bijzonderheden nagegaan, waarbij de anatomisch-physiologische kennis, voor zoo ver die vooral door de jongste nasporingen verworven is, ten grondslag is gelegd.
Het gezegde zal voldoende zijn, om het werk van henle in het algemeen te doen kennen, welks beoordeeling hier veelligt minder in aanmerking komt, dan die der vertaling. Wij zijn die, gelijk vele andere letterkundige ondernemingen, aan den onvermoeiden ijver van een' jeugdigen Geleerde verschuldigd, die door zijne vorming aan eene Hoogduitsche Hoogeschool met de taal en het bijzonder karakter der wetenschappelijke litteratuur onzer Hoogduitsche naburen eene meer dan gewone bekendheid verkregen heeft. Of hij daarbij altijd genoeg het bijzonder karakter der moedertaal in zijne vertaling heeft weten te bewaren, zouden wij niet durven beweren. In het Hollandsch spreekt men niet, van de standvastigheid, nuchterheid en onverbiddelijkheid, waarmede zich de verschijnselen van de ligchamelijke wereld herhalen,’ bl. 9. Het kan zijn, dat ‘geestige ontwikkeling,’ (geestig niet in den zin van vernuftig, maar enkel als tot den geest betrekkelijk genomen) ‘wisselwerking,’ ‘een begrip opstellen’ en soortgelijke uitdrukkingen het burgerregt verkrijgen
| |
| |
zullen, - wie kan het bepalen, bij de gedurige metamorphosen, waaraan de levende talen onderworpen zijn? - maar voor alsnog klinken zij ons een weinig vreemd in de ooren, en wenschen wij althans haar het burgerregt niet toe. Intusschen moeten wij erkennen, dat de taak des Vertalers niet gemakkelijk was, en, voor zoo ver wij hebben vergeleken, komt het ons voor, dat hij den zin des oorspronkelijken Schrijvers, op zeer enkele uitzonderingen na, getrouw heeft overgebragt. (Onjuist is b.v. Aber schwerlich hat Jemand geahnt, op bl. 527, door ‘waarschijnlijk heeft niemand voorspeld’ overgebragt; men leze liever ‘vermoed.’) Uitdrukkingen zoo als Staatszeitungsschreiberlogik kunnen niet wel vertaald worden. Genoegen deed het ons op te merken, dat de vertaling, bij eene al te platte of naakte uitdrukking van den Schrijver, hem een kleed heeft aangetrokken; de plaats, die wij bedoelen, is deze: Man fand es so natürlich, dass die Krankheit, wenn sie sich mit etwas breitem Steisse irgendwo niederlässt, die Umgebung mit beschattet’ (S. 247); hetgeen, vrij vertaald, aldus luidt: ‘Men vond het zoo natuurlijk, dat de ziekte, wanneer zij met een wijden rok gaat zitten, ook den omtrek beschaduwt,’ bl. 399. Over het geheel is Ref., misschien door een overblijfsel van conservatismus, eenigzins meer op het decorum gesteld, en hij kan daarom in de zonderlinge vergelijkingen, waarmede de Schrijver zoo mild is, (b.v. van een kat, die haar katje van het eene hok naar het andere brengt, waarmede de theoreticus vergeleken wordt, die de oorzaak van de ziekte van de verschijnsels scheidt, bl. 255) geen bijzonder behagen vinden.
De uitwendige uitvoering der vertaling is goed; alleen is de druk, in zonderling contrast met den zeer compressen Hoogduitschen, (men kent dien bij al wat van vieweg uit Brunswijk komt) vrij ruim uitgevallen. |
|