Toen Rec. dat gelezen had, begon hij bang te worden voor de taak der aankondiging; en toen hij het boek zelf ten einde was, moest hij volmondig zeggen, dat het ‘zijne lezers, zijne liefhebbers’ hebben mogt, maar dat hij daaronder geenszins behoorde. Maar ‘het komt meer overeen met den smaak der vrouwen, die’ enz. Welnu, de proef genomen, en het eener vrouwe in handen gegeven, die het althans aan gevoel niet ontbreekt, en die in andere romans van mevrouw hanke wel eens smaak had gevonden - en tot zijn eigen groot genoegen vond Rec. zijn ongunstig oordeel bevestigd. Het is, dunkt ons, een proefje, hoe men romans niet moet schrijven. Het tooneel opent met een jong meisje, dat eenen brief ontvangt, en als het boek op acht bladzijden na uit is, vinden wij haar terug, en de rest is - de geschiedenis van hare grootmoeder en hare moeder! Beide moeten toonbeelden van voortreffelijkheid zijn, maar zijn in ons oog alles behalve dat. De eerste, overigens een goed, zacht schepseltje, verspeelt door eigene schuld de liefde van haren echtgenoot, doordien zij als eene martelares zich voordoet, omdat zij met hem de gezelschappen der groote wereld moet bezoeken. Men kan naauwelijks nalaten haar evenzeer te beschuldigen als haar' echtgenoot, en moet althans het begin van het kwaad niet minder bij haar zoeken. En nu de moeder, waarlijk, die speelt ook al eene zeer wonderbare rol! Terwijl haar hart vol is van liefde voor een ander, verlooft zij zich met iemand, die vroeger hare zuster het hof heeft gemaakt, en om wien die zuster, na vruchtelooze pogingen om hare liefde te overwinnen, wegkwijnt. Als zij dat bemerkt, doet zij weder afstand, hetgeen haar nog al iets schijnt te kosten, en vlugt weg, en laat naam, stand en vermogen achter, vindt dan haren eigenlijken geliefde, trouwt en leeft met hem vergeten en zonder zich aan de haren bekend te maken. Het is eene zonderlinge romaneske verwarring, waarvan
men het eigenlijke doel niet vat, en die, onzes inziens, niet strekt, om ons het beeld van dat ‘bekoorlijke en verheven-schoone door de liefde’ in duidelijke trekken af te malen. De stijl is in dien sentimentelen trant, die in vroegere tijden en romans te huis behoort, en dien wij meenden doorgeworsteld te zijn. Het zou ons spijten, als ook ons vrouwelijk publiek dit boek bij het schilderijtje vergeleek, waarop men sprakeloos onafgewend de oogen gerigt houdt, en dat den verholen traan der stille bewondering doet vloeijen. Wij hopen, dat de smaak niet alzoo tot het gelukkig voorbijgegane lafzoete terugkeert, maar aan degelijker kost gewoon is geworden - wel te verstaan en te onderscheiden van het overpiquante, dat mede in de mode is. Wij hopen, dat de Vertaler in het vervolg gelukkiger keuze moge doen, en waarschuwen hem ook tegen woorden als ‘zorgzame opmerkzaamheid’ en een ‘opzigtende pligt,’ van eenen voogd gesproken.