en des Nieuwen Verbonds, waaraan de in den Bijbel gansch niet vreemde Schrijfster zich meermalen schuldig maakt; en, wat den vorm aangaat, de te groote lengte, en van de meeste volzinnen, en van de hoofdstukken, waardoor geene genoegzame rustpunten worden aangeboden. Doch ondanks deze kleine gebreken is het een voortreffelijk geschrift, dat der aanzienlijke vrouw, uit wier welbestuurde pen het vloeide, grootelijks tot eer verstrekt.
Met dat al, en ofschoon het voor vrouwen in beschaafden en aanzienlijken kring, ook buiten het vaderland der Schrijfster, vele belangrijke wenken en raadgevingen bevat, zouden wij de Nederduitsche vertaling van hetzelve, zoo als het daar ligt, niet hebben aangeraden. Daartoe is er te veel plaatselijks in. Reeds het overzigt over de beschouwing van het leven en de bestemming der vrouw door eenige nieuwere Fransche Schrijvers en Schrijfsters in het eerste hoofdstuk: de vrouw en hare bestemming op aarde, geeft er het bewijs van. En juist de scherp afgebakende gepastheid voor hare lezeressen, het diep ingrijpen in de gebreken, gewoonten en levenswijze van dezen, maakt, dat veel daar, maar ook daar alleen van toepassing is, en voor Nederlandsche vrouwen goeddeels zijnen nadruk en zijn nut mist. Indien men, dit in het oog houdende, tot eene omwerking, eene overgieting naar onze zeden en de behoeften van onze aanzienlijke vrouwen hadde besloten, dan ware wel veel behouden, maar ook veel weggelaten en gewijzigd. En hadde eene Nederlandsche beschaafde, tot dezen arbeid geschikte vrouw zich dien laten welgevallen, het werk zou er zeer veel bij gewonnen hebben in bruikbaarheid. Bij deze reden, om welke wij de overzetting minder doelmatig achten, komt nog eene andere, die wij niet zonder leedwezen noemen. Zij ligt in de voorkeur, die meer en meer bij de ‘hoogere kringen’ in ons vaderland doordringt, voor het lezen van Fransche boeken. Wij kunnen de vrees niet onderdrukken, dat er zijn, die een werk, in deze taal geschreven, wij zeggen niet: beter verstaan, maar meer lezen zouden, en een Hollandsch boek met eenig vooroordeel ter zijde leggen; de vrees, dat de kennis en het gebruik van dit, beide toch zoo waardige, boek er minstens niet door zal bevorderd worden. En dat zou ons leed doen. Een ruim debiet bewijze de ongegrondheid dier vrees, geve den Vertaler voldoening op zijnen over 't geheel welgeslaagden
arbeid en daaraan nuttig besteden tijd, en stelle den