Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Geschiedenis der Tariefshervorming in Engeland. Door Mr. D.A. Portielje en Mr. S. Vissering. Te Amsterdam, bij P.N. van Kampen. 1847. In gr. 8vo. XVI en 329 bl. f 3-75.Schoon wij erkennen, dat wij liever aan een' meer bevoegden, meer bekwamen Referent, de taak hadden zien opdragen, om dit werk hier aan te kondigen, willen wij ons echter ongaarne daaraan onttrekken, omdat het ons een lust zal wezen, na de gezette en aangename lezing, het nu, bij het beknopt verslag, dat wij daarvan wenschen te geven, nog eens andermaal in handen te nemen en te doorloopen; zoo als het eene lezing en herlezing allezins waardig is. Het is ons dan ook niet te doen, om er hier een breed, beredeneerd, uitvoerig en zaakrijk verslag van te geven, nog minder, om deze doorwrochte Geschiedenis aan eene gezette beoordeeling te onderwerpen; wij achten dit meer de roeping van eenig handelskundig Schrijver en van een staathuishoudkundig of regtsgeleerd Tijdschrift. Wij voldoen hier slechts aan de behoefte, die wij gevoelden, om aan dit werk, uithoofde van de belangrijkheid der stoffe vooral in deze laatste dagen, allereerst, naar den eisch van dat belang, eene spoedige aankondiging te verzekeren, en willen het slechts beschouwen uit het standpunt der vaderlandsche Letterkunde in hare beoefening en toepassing op hetgeen elders plaats vond, doch hetgeen in een zoo naauw verband met de belangen van Nederland staat. Wij hebben 't reeds vroeger, in het vorige jaar, in de Vaderl. Letteroef., getuigd gezien, bij de aankondiging van: Sir Robert Peel's Redevoering over de voorgenomene Hervorming in het Engelsch Tarief; vertaald door Mr. s. vissering, bij denzelfden Boekhandelaar verschenen, en bij de geopende Inteekening, in het krachtig gestelde Prospectus van het thans voltooide boekwerk: ‘de Heeren Mrs. portielje en vissering, advocaten te Amsterdam, zijn beide reeds bekend als bekwame Schrijvers over Handel en Handelswetgeving; mannen beide, die zich op de hoogte van den tijd weten te plaatsen en er, door ervaring, oefening en navorsching, de bevoegdheid en kennis toe bezitten.’ Ook die uitgegevene Redevoering van Sir r. peel, ook dat beredeneerd en oordeelkundig Prospectus alzoo, welke men als | |
[pagina 266]
| |
voorloopers van het uitgebreider werk, dat wij thans in het licht zien verschijnen, beschouwen moet, bewezen het reeds: de Schrijvers waren berekend voor zoodanige taak. De verwachting, die men koesterde, heeft zich dan ook niet gelogenstraft. Wij hebben deze Geschiedenis der Tariefshervorming in Engeland met aandacht gelezen; wij rekenen haar, gelijk wij boven zeiden, eene belangrijke bijdrage, ook tot de beoefening van hetgeen elders in naauwe betrekking staat tot ons dierbaar Vaderland. Die de letterkunde bezigt, om dat in 't licht te stellen, maakt zich waarlijk verdienstelijk tot heil van zijne Landgenooten. Het is opmerkelijk, hoe de Heeren portielje en vissering geene veelvuldige moeite gespaard hebben, om hetgeen anders in Staatkundige Vlugschriften of Dagbladen, slechts naar gelang van den loop der gebeurtenissen vermeld en ontwikkeld wordt en als verspreid ligt, in dit hun werk terug te brengen tot een geheel, tot eene Geschiedenis, waarbij wij tevens, van den oorsprong af, bron, oorzaak, werking, wording, ontwikkeling en voltooijing zien omvat. Dit is hier geschied. Na eene Voorrede, waarin de redenen worden opgegeven, die de Schrijvers bewogen hebben tot het bewerken van deze Geschiedenis, en eene gepaste Inleiding, waarin echt wijsgeerig en oordeelkundig de Vrijheid van Arbeid beschreven en gehuldigd wordt, splitst zich het geheele Werk in drie Hoofdstukken. Het eerste Hoofdstuk behandelt: Engeland's nijverheid en handelswetgeving tot aan het einde van de oorlogen tegen napoleon. Het tweede Hoofdstuk loopt: van den Vrede in 1815, tot aan den aanvang van het Bestuur van Sir robert peel in 1841. Het derde Hoofdstuk behandelt: de Tariefshervorming in Engeland, onder het Ministerie van Sir robert peel, van Augustus 1841 tot Julij 1846; waarbij nog ten slotte de regeling der Suikerkwestie, onder een later Ministerie, wordt aangewezen; terwijl een regt helder Overzigt en krachtig Besluit aan dit laatste gedeelte van het werk wordt toegevoegd. De geëerde Schrijvers ook slechts van verre op den voet te willen volgen, bij de onderscheidene gezigts- en rustpunten, die zij zich bij ieder dezer drie tijdvakken, in de drie Hoofdstukken, in paragraphen verdeeld, gekozen hebben, willen wij hier niet beproeven; de aanéénschakeling van 't geheel is er te bondig, te hecht, te gesloten voor, en het | |
[pagina 267]
| |
is ons altijd voorgekomen, dat men eene verkeerde vordering aan eenig Maandschrift doet, indien men zoodanige nadere uiteenzetting verwacht. Wij willen echter eenige groote trekken hier opgeven, uit het gansche voorkomen, dat dit werk aanbiedt, gekozen. Hiertoe moet vooral gebragt worden de klare ontwikkeling van Engelands constitutionele vorming, het karakter eerst van het beschermend stelsel, daarna van het onvoldoende van hetzelve, door de Geschiedenis en veelal door den natuurlijken loop der zaak gestaafd en hoe langs hoe meer aan het licht gebragt; verder, de grootsche hervorming door huskisson daarin reeds gebragt, de groote verdienste onder anderen der League, die robert peel's Voorstellen heeft voorbereid en mogelijk gemaakt, en eindelijk de beschouwing van den merkwaardigen weg, dien Engelands eerste Minister bewandeld heeft, dáárin vooral merkwaardig, daarin welligt nog het méést te waarderen, te roemen en ten voorheeld van den regten aard eener Vrijgevige, Liberale Staatkunde, aan te prijzen, namelijk daarin opgesloten: dat de edele hervormer van Engelands Handelspolitiek zich niet geschaamd, maar integendeel het zich tot pligt en eer rekende, ook als Christen, en uit ware vaderlandsliefde, op vroeger gekoesterde en geuite gevoelens terug te komen en, geplaatst op een zoo hoog standpunt als Minister, niettemin met waardigen ootmoed eenen geheel anderen, schoon moeijelijker weg in te slaan, dan zij zelve, die hem tot den rang, dien hij bekleedde, verheven hadden, eenen anderen weg, dan dien hij zelf vroeger als den eenigen besten bewandeld had. Zijdelings en slechts zeer zeldzaam werpen de Schrijvers, (althans in de loop dezer Geschiedenis zelve) den blik op Nederland. De spiegel, dien Engelands Tariefshervorming, aan ieder' opmerkzamen Lezer, reeds van zelve en als onwillekeurig en onwederstaanbaar aanbiedt, ontsloeg de Schrijvers van zoodanige dadelijke en doorloopende toepassing of opzettelijke aanwijzing; en het gansche werk wint er door in waardij. De kunst, ook over het algemeen, om af te snijden, (eene benijdenswaardige kunst), hebben de Schrijvers zich meesterlijk verstaan. Slechts, waar zij iets te behandelen hadden, onmiddellijk in verband met het doel van hun schrijven, wordt een nevenpunt even aangeroerd, doch dan weder spoedig opgegeven. Iets heeft ons, wat vorm en zaak betreft, inzonderheid getroffen. Het is de kalme toon, de ge- | |
[pagina 268]
| |
spierde en toch nooit gezwollen stijl, en vooral de strenge bewijsvoering, waarbij niets wordt beweerd, zonder grondige uitéénzetting van beweegredenen, uit feiten geput, door statistieke tabellen gestaafd, alsmede de hulde, die overal (in navolging van robert peel zelven) door de Schrijvers gedaan wordt aan de beginselen en de theorie der Staathuishoudkundige wetenschap. Vrijheid van den Arbeid, Vrijheid van Handel en Nijverheid prijzen zich niet slechts aan door de geschiedenis, ervaring en praktijk; maar de praktijk is hier in volkomene overeenstemming met de theorie en met de leer, aan de werken van adam smith en j.b. say zoo veel verpligt. Regt zaakrijk is ook het betoog en de herhaalde in het licht stelling, hoe weinig de vrijgevigheid in de handelspolitiek de schatkist behoeft te benadeelen; leerrijk ook in dit opzigt is de taktiek van Sir r. peel voor Neerlands wetgeving, in dezen tijd, waarin zich bij ons het denkbeeld van een mogelijk tekort tegen menige hervorming, tegen het afschaffen ook van schaalregten op de granen, wel eens schijnt te verzetten. Leerrijk ook zijn hier vele wenken, niet alleen voor het Bestuur, maar ook voor de kern onzer Natie zelve, daar de Hervorming in Engeland, door het meerendeel der Natie, ja zelfs door eenvoudige burgers, zoo krachtdadig ondersteund is; - maar - hoe verschilt ook de ontwikkeling van burgerzin en staatsburgerschap in Engeland van die in ons vaderland! Wij willen over den inhoud van dit werk niet breeder uitweiden. Wij hebben over den vorm een even gunstig gevoelen te uiten, als over de bewerking zelve. Zonderling is het inderdaad, dat de geëerde auteuren niet alleen, blijkens de gezamentlijke uitgave dezer Geschiedenis, in zin, maar ook in stijl, zoozeer overeenkomen, dat wij, bijkans nergens, geslaagd zijn, de hand van een' van beide deze Heeren te onderkennen. Wij hebben wel gedacht: zou de juiste schets en beoordeeling van het armwezen (Prof. tydeman wees reeds lang geleden aan in zijn Magazijn, dat men armenwezen schrijven moet) in betrekking tot den Staat, aan den Heer portielje te danken zijn, die zich reeds in vele opzigten aan het pauperisme met woord en daad liet gelegen liggen? - Zoude men voor de Tabellen, voor de Statistiek in het algemeen (hier echter steeds omzigtig aangewend) bij voorkeur veel aan den Heer vissering moeten dankweten, gelijk mede de losse, gemakkelijke overzetting uit het | |
[pagina 269]
| |
Engelsch in de medegedeelde parlementaire stukken, waarin men zich den Vertaler en bewerker van bulwer's Leven van schiller, en van de bereids vroeger uitgegevene Redevoering van Sir r. peel herinnert?... Doch het is ijdel, misschien onbescheiden en zeker te vergeefs, dit uit te vorschen. Het is eene verdienste, dat men het niet ontwaren kan. Nog iets; wij hebben slechts zelden een werk gezien, zóó correct gedrukt.Ga naar voetnoot(*) Wat zullen wij nog tot deze aankondiging toevoegen? Alles vereenigt zich hier, om het werk op hoogen prijs te doen schatten. Het gewigtige voor ons dierbaar vaderland eener Hervorming in de Handelswetgeving, het voorbeeld, het licht der Geschiedenis - ook hier vooral eene leermeesteresse des menschdoms? - Inderdaad zoo dat voorbeeld van Engeland, de overige Staten en vooral Nederland niet ten spiegel is en navolging vindt, dan wordt de natuur verkracht, dan is er geene les meer, geene leering meer van theorie of praktijk, dan is men willens blind! Ten slotte willen wij hier nog eenige weinige regels uit dit werk afschrijven, als proeve van den kernachtigen en gespierden stijl, die het geheele werk kenmerkt; het doet ons leed, dat voor meerdere proeven ons hier de gegunde ruimte ontbreekt. Bl. 293: ‘Er is geen stelsel, dat meer de enkelen verrijkt en de massa's verarmt, dan het stelsel van regeling, van bescherming der nijverheid. Ge kunt, ja enkele industrieën in het land behouden, en zelfs eene zekere mate van bloei doen genieten, die bij vrijheid van den arbeid zouden verloren gaan; ge kunt u daarbij achter den schoonblinkenden mantel verschuilen, dat ge het land in zijne nijverheid onafhankelijk maakt van alle andere deelen dezer wereld; maar zulk een bloei der industrie, zulk eene onafhankelijkheid worden gekocht met offers van de menigte uwer | |
[pagina 270]
| |
landgenooten, die onberekenbaar zwaarder drukken, dan al die schijnbare bloei, dan al die onafhankelijkheid voordeel vermag aan te brengen. En die zoo hoog opgegevene onafhankelijkheid, waar komt zij op neder? Is er één mensch op de wereld, die zich geheel onafhankelijk kan maken van de hulp zijner medemenschen? Is er één volk, dat niet, naarmate het in beschaving toeneemt, tevens afhankelijker wordt van alle overige natiën? Ziet het in Engeland! Daar heeft men getracht, eeuwen lang heeft men het getracht, de nijverheid door bescherming te doen bloeijen, het land onafhankelijk te maken. En daar aanschouwt ge de onmetelijkste rijkdommen van sommigen, naast de ellendigste armoede eener menigte; daar, een volk hetwelk in alle oorden der wereld met weêrgalooze inspanning alle hulpmiddelen opspoort, om in zijne behoeften te voorzien, hetzij door den inkoop van voedingsmiddelen, hetzij door dien van degrondstoffen voor zijne nijverheid ter markte te brengen. Welk land ter wereld is er bijna zoo afhankelijk van anderen, na zoo groot eene inspanning, om onafhankelijk te worden?’ - Men vraagt ons, of wij dan geene aanmerkingen hebben? Eigenlijk geene; en dit ligt eenigzins deels in den aard van dit werk, omdat het in waarheid eene getrouwe Geschiedenis, de opgeteekende loop der gebeurtenissen en der ervaring is; wij achten, dat die zuivere Geschiedenis hier zoo na op den voet gevolgd, zoo onpartijdig, zoo sprekend en afdoende wedergegeven is, dat men haar bezwaarlijk ergens loochenen kan; terwijl de inkleeding, de beoordeeling dier Geschiedenis hier zoo juist is, de toepassing of de uitstappen, die de Schrijvers zich veroorloven, zoo spaarzaam zijn, dat men daartegen slechts zeer zelden eene gegronde wederlegging zou kunnen in het midden brengen. Dit neemt echter niet weg, dat men soms in eenige bijkomende bijzonderheden of gezigtspunten zou kunnen verschillen van de geachte Schrijvers. Dit zou b.v. kunnen plaats vinden onder anderen, in het begin en in het later gedeelte van dit werk, het eerste, waar de invloed van het Christendom op de vrijheid, ook van den arbeid, geschetst wordt; het laatste, waar, gelijk in den loop van het gansche werk, bronnen der armoede worden aangewezen. Wat het Christendom betreft, gaarne zagen wij die snaar, ook hier, geroerd, zooals de groote les van het Evangelie: ‘heb uwen naas- | |
[pagina 271]
| |
ten lief als u zelven,’ teregt door de beide Schrijvers, aan het slot van dit werk, is toegepast op de bevordering van het belang van 't algemeen! Wij erkennen ook wel allezins met de Schrijvers den invloed van het Christendom op de staatkundige vrijheid, behoudens gehoorzaamheid aan de gestelde magt; maar vonden het eenigzins vreemd, bl. 7, de wedergeboorte van 's menschen geest daarmede in verband te zien gebragt: men vergete toch nooit, dat de door onverdraagzamen en naam-liberalen zoo vaak misbruikte en miskende bijbelwoorden: de waarheid zal u vrijmaken, welke het brandpunt des ganschen Evangelies in zich sluiten, naar het verband ook, waarin die woorden Joh. VIII:32, 34, 36, 44 en 46 daar geschreven staan, beteekenen niet juist de vrijheid van Godsdienst of eenige andere vrijheid, (schoon wij ook die vrijheid Evangeliesch noemen), maar de vrij- en losmaking van eigenen zondenlast, meer dan iets anders ons ongeluk uitmakende, een' last, dien de Heer voor de boetvaardigen heeft op zich genomen, door zijn verzoenend bloed; dat is de kern, het wezen van het Christendom, onze éénige troost, ons éénig plegtanker, onze éénige genezing. - Het tweede was de aanwijzing van eenige bronnen der Armoede. Wij zijn het wel daarin eens met de Schrijvers, dat algemeene welvaart en alzoo ook vrijheid van handel en nijverheid, wat het stoffelijke betreft, veel armoede kan wegnemen, veel eenvoudiger en natuurlijker, dan alle andere kunstmatige onderstand of werkverschaffing, en dat die welvaart ook vele misdaden, inzonderheid tegen den eigendom, gelijk de meeste zijn, verhinderen kan; maar men vergete toch niet, dat de armoede vooral opbeuring behoeft door geestelijke, zedelijke, Christelijke middelen, vereenigd met de stoffelijke en geldelijke. Zoo lang de mensch mensch is, dat is, niet enkel stof noch werktuig, maar ook bezield en op deze aarde, vooral, ja alléén, geplaatst tot hooger roeping, daaraan verbonden, zóó lang zal men ook meer en meer tot de overtuiging moeten komen, (almede door de Geschiedenis, zoo wel de oude als de nieuwere, de gewijde vooral, even als door de ongewijde gestaafd,) tot de meerdere en algemeener vaste overtuiging, dat alle stoffelijke welvaart en hulp, en betere verdeeling van den rijkdom, en hoogere dagloonen niet baten, wanneer de behoeftige vooral, helaas zoo vaak, en de rijke niet minder, een Christelijk beginsel derft, een pligtge- | |
[pagina 272]
| |
voel, een pligtgevoel jegens zich zelven betamend. Met dat pligtgevoel ontkiemt er eerst eenige waarborg, dat u de hulp, die ge biedt, iets zal of kan baten, en dat zij niet dikwerf tot stijving en uitbreiding zal strekken van het kwaad zelf. Hoe menig daglooner, hoe menig bedeelde, is er nog verslaafd aan den onnoodigen sterken drank, aan de loterij en aan ergerlijke zonden, en zal er 't noodige door ontberen van dagloon en voor verschuldigde huur; hoe menige derft vooral het ééne noodige, ook al wegens de onverschilligheid zijner meerderen. - Ziedaar ons gevoelen, uit ervaring bij armenbezoek geput. Doch wij erkennen het, de Schrijvers hebben 't niet geloochend wat wij hier in beider opzigten en wat betreft de beteekenis der Christelijke vrijheid, en wat ééne van de hoofdbronnen der armoede betreft, aanvoerden, zij hebben slechts, naar aanleiding van de hoofdstrekking huns werks, zich een ander gezigtspunt, dan wij, gekozen: zij erkennen het gewis met ons, dat in beide, én in stoffelijke én in zedelijke opbeuring de ware welvaart van het vaderland begrepen is, en dat het eene dwaling is, te meenen, dat uit de stoffelijke opbeuring de zedelijke eerst zou kunnen of moeten volgen: beide moeten zamengaan, maar de zedelijke moet, uit den aard der zaak, der geschiedenis en van het Evangelie, de onmisbare worden gerekend, vanwaar men moet uitgaan, waarmede men werken moet en overwinnen kan. Wij hebben hier slechts nog éénen wensch uit te drukken. Tegenover het titelblad voor dit werk, dat aan het hoofd van deze onze aankondiging is afgeschreven, heeft de Uitgever nog een tweede titelblad toegevoegd, vermeldende niet alleen de Geschiedenis, maar ook het doel en de gevolgen der Tariefshervorming in Engeland, in een tweede deel of verdere uitbreiding van dit werk te schetsen. Dit tweede algemeener en uitgestrekter titelblad doet alzoo de hoop koesteren (en de Voorrede doet die hoop tot verwachting klimmen) dat men nog een vervolg op de degelijke bewerking dezer Geschiedenis te gemoet mag zien. Wij wenschen dus aan de Schrijvers kracht en tijd toe, om dit hun voornemen ook te volbrengen; - aan lust en ijver; het reeds geleverde is er ons borg voor; - zal het hun gewis niet ontbreken! -
Candidus. |
|