eerst over het fabrijkwezen in het algemeen, bl. 15-55; daarna, in het tweede hoofdstuk, over de fabrijken, welke in ons vaderland, in verband met de uitbreiding van den landbouw, het geschiktst kunnen worden uitgeoefend, bl. 56-198. Het derde hoofdstuk spreekt over de middelen, welke het fabrijkwezen en den landbouw kunnen bevorderen, bl. 199-244; het vierde, over den arbeid en de industriëele opleiding der jeugd, bl. 245-305; en het vijfde, over het ontstaan, de behandeling en de wering der armoede, bl. 306-390: terwijl het zesde of laatste hoofdstuk, van dáár tot het einde, de vraag beantwoordt: Wat eischt Neêrlands landbouw, fabrijkwezen en koophandel van de Regering, van de Nederlandsche Handelmaatschappij en van het volk?
Men ziet, dat wel het meeste over landbouw en fabrijkwezen gesproken wordt, en de handel, bij uitstekendheid zoogenoemd, (want ook de landbouwer en de fabrikant zijn, wel beschouwd, handeldrijvenden, zoo wel als de zechandelaren, winkeliers enz.) slechts aan het einde in het overzigt mede begrepen wordt. Doch men zou zich bedriegen, zoo men meende, dat derhalve de Schrijver aan het gewaande belang van landbouw en fabrijken den groothandel wilde prijs geven. Verre er van daan! Integendeel behoeven landbouw en fabrijken de vrijheid van den handel, zullen zij natuurlijk en bestendig kunnen bloeijen. Deze leer staat overal bij den Schrijver op den voorgrond, en hij vereenigt zich geheel met het oordeel der beroemdste Auteuren in het vak van handel en staathuishoudkunde. Bijzonder veel nieuws, ofschoon het aan eigene opmerkingen niet ontbreekt, zal men dus hier wel niet vinden; maar de verdienste van het werk schijnt ons meer gelegen in de zamenvatting der denkbeelden van anderen, en dat wel in onderling verband met betrekking tot de drie hoofdvoorwerpen van zijn onderzoek, dan in het nieuwe of treffende van zijne eigene begrippen. Dat de Heer de graaff echter zelfstandig weet op te treden, ziet men vooral in de hoofdstukken over de industriëele opleiding der jeugd; over het ontstaan, de behandeling en het weren der armoede, en over hetgene tegenwoordig door Nederlands landbouw, fabrijkwezen en koophandel gevorderd wordt. Uit dat laatste hoofdstuk schrijven wij tot besluit dezer aankondiging, en tevens tot aanbeveling van het werk, het volgende, bl. 414 enz., hier af als proeve.