Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 186]
| |
Mastland, dat geestige boek, dat zulk eenen opgang maakte, en in korten tijd drie drukken beleefde? Nu, als gij ziet, dat de titel hier letterlijk is overgenomen, slechts met verandering van pastorij in kosterie(?), van Mastland in Kleihuizen en van leeraar in onderwijzer, dan wacht gij natuurlijk wel eene navolging van den predikant door den schoolmeester, maar gij wacht daarin nog al vrij wat van den meester, die er zich aan gewaagd heeft, door het letterlijk overnemen van den titel eens zoo zeer toegejuichten boeks, de aandacht op het zijne te vestigen en onwillekeurig eene vergelijking uit te lokken. En daarmede heeft hij zich zelven en zijn werk juist de slechtst mogelijke dienst bewezen. Want Rec. moet het bekennen: het was hem onmogelijk, niet gedurig te vergelijken; en heeft altijd eene navolging iets tegen zich, zij heeft dit nog veel meer, wanneer het eene tamelijke navolging is van een uitstekend origineel. Ja, wij gelooven zeker, dat we den schoolmeester van Kleihuizen met genoegen zouden hebben hooren verhalen, wanneer hij zich niet getooid had met het kostuum van dominé. Nu, op een dorp beschouwt zich de meester ook als een minder persoon in de kerkelijke en burgerlijke wereld, dan den eerstgenoemde. En heeft hij in zijn' kring en bij de verschillende ambten, die hij vervult, en de verschillende menschen, met welke hij in aanraking komt, nog al eens gelegenheid tot onderscheidene ontmoetingen, hij vertelt ze hier op zijne manier nog al zoo kwaad niet, al is zijne scherts niet zoo fijn en zijne luim niet zoo geestig als die des predikers op het dorp, waar - gij weet wel - Arie Ploegstaart woont, en eens zulk een leven was over den haan des burgemeesters. En de vrolijke, goedhartige priester in den tempel der wijsheid te Kleihuizen zegt over zijnen stand, en over zijne boeren, en over zijn inkomentje (ja wel tje!) en over onderwijzersgezelschappen het een en ander, dat zoo heel gek niet is. Hij doet het zonder de erfzonde van zijnen stand - pedanterie, welke echter heden ten dage op verre na niet meer zoo algemeen den onderwijzer aankleeft. Als wij de oogen digt houden, en bij gevolg het elders geleende predikantsgewaad niet zien, zeggen wij gaarne op zijne vertellingen, wat de jeugd zoo gaarne in sierlijke krullen, ach! ook al door neuswijze prozaïsten verbannen, op hare schriften zou zien: Bon! |
|