| |
Leerredenen ten gebruike bij de Godsdienstoefeningen op Zijner Majesteits Schepen van Oorlog, Koopvaardij- en andere bodems; benevens enkele bijlagen. Door G.C. van Balen Blanken, Predikant te Wognum c.a. II Deelen. Te Leyden, bij D.J. Couvée. 1846. In gr. 8vo. 636 bl. f 5-80.
Dat in de laatste jaren zoo weinig tot zedelijk nut voor den zeemansstand gedaan is, trok de aandacht van den ijverigen Opsteller. Hij gevoelde zich opgewekt, om dit zelf te doen, en vormde het plan, eenige leerredenen te schrijven, die bij de openbare of gezette godsdienstoefeningen aan boord zouden kunnen gebruikt worden. Wij achten dit een zeer goed denkbeeld, en hebben wel eens door gezagvoerders als eene der oorzaken van het verzuim of de minder doelmatige inrigting eener godsdienstoefening op zondag aan boord, het gebrek aan geschikte, vooral tot dit doel bepaaldelijk bestemde stukken ter voorlezing hooren opgeven. Zien wij, in hoeverre zich de Eerw. van balen blanken van zijne opgenomene taak in deze beide aan Z. Exc. den Minister van Marine opgedragene boekdeelen gelukkig hebbe gekweten.
Zij bevatten 35 leerredenen, en eene bijlage met aanmerkingen over het bidden op de schepen, benevens eenige gebeden. Sommige der eersten hebben betrekking op de zeereizen, gelijk de eerste: het besluit, om ter zee te varen, of het pligtmatige, om alle dingen met God te beginnen; de derde: het uitzeilen, of de belofte van de leiding en hoede Gods; de twintigste: de komst tot de begeerde haven; gedachten aan het verledene; de laatste:
| |
| |
de vaderlandsche reede; dankzegging aan God, en meerderen. Anderen op het scheepsleven, zoo als de tweede: de scheepswettèn, krijgsartikelen en monsterrol, of opwekking tot behoorlijke pligtsbetrachting; de dertiende: dagelijksch verkeer met zijne togtgenooten; algemeene dagelijksche pligten omtrent allen, enz. Anderen op bijzondere omstandigheden, in welke de zeeman komt, b.v. de zeventiende: het aandoen eenes eilands; opwekking tot dankzegging en vertrouwen; de achttiende en negentiende: vóór den slag en na de overwinning; de tweeëntwintigste: de storm en beveiliging tegen schipbreuk; God de behouder; de volgende: oproer en doodvonnis; de krijgsraad; de vierëndertigste: het sterfbed en de begrafenis eens reisgezels; doodsoverdenking. Nog anderen op natuurverschijnselen, die de zee aanbiedt, gelijk de vierde; en twee volgende: de zee, de nachtwake, de dageraad; de elfde: de winden, eb en vloed, blinde klippen en dergelijke voorwerpen; de twaalfde: een stille avond. Of op scheepsbenoodigdheden, zoo als de vijftiende: het anker; de zestiende: het kompas; de vierëntwintigste: de Nederlandsche vlag, welke drie teregt godsdienstige toespraken genoemd worden, omdat het eigenlijk geene leerredenen zijn. Of op de Christelijke feesten, of bijzondere gedenkdagen: oude en nieuwe jaar, 's Konings verjaardag. Zoo ook waarschuwingen tegen bijzondere gebreken van den zeemansstand, in de tiende: voorteekenen en voorgevoel, eene waarschuwing tegen het bijgeloof; de veertiende: waarschuwing
tegen het bedrijf des kwaads en verleiding tot zonde. Wij keuren het goed, dat in deze verzameling de godsdienstige feest- en gedenkdagen zijn opgenomen; de reden, die in de inleiding tot de drieëndertigste leerrede zijn opgegeven, waarom in plaats van de gewone Pinksterstof de invoering van het Christendom in Europa is behandeld, voldoet ons minder. Het gewone en meer bekende geldt evenzeer van de andere feesten, en juist aan de herinnering der daadzaken is de Christelijke feestviering niet minder gewijd, dan aan het daaruit ontleenen van opwekking en besturing. En geeft de Schrij- | |
| |
ver eene leerrede over jezus' begrafenis voor den goeden Vrijdag, dan mogt toch eene over 's Heilands dood niet ontbreken, en ééne over zijn laatste lijden is ook te weinig, te meer, daar hier voor het publiek, dat zich de redenaar voorstelt, vrij wat partij te trekken ware van de personen, die in de lijdensgeschiedenis voorkomen. Het bevreemdde ons ook, hier geene leerredenen toegewijd te vinden aan Bijbelsche geschiedenissen, voor den zeeman als zoodanig bijzonder aantrekkelijk. De schipbreuk van paulus is de eenige; wij dachten ook aan de reis van jona; jezus slapende in den storm, en leerende in een schip; de wonderbare vischvangst, enz. Ook hadde eene leerrede over de regte waardering van den schat der gezondheid, over het Christelijk dragen van de ontberingen aan het zeeleven verbonden, over geduld, b.v. bij windstilte, over het betamelijk genot van uitspanningen aan wal, en dergelijke, hier wel eene plaats verdiend, en wij achten de ondeugden van leugen, vloeken (waarbij het belangrijk voorbeeld van de ruyter moest vermeld zijn) en dronkenschap te gewigtig, om in ééne enkele leerrede (de veertiende) te zamen te worden behandeld, waardoor de aandacht te zeer wordt
verdeeld. Dat eene leerrede gegeven wordt na eene onderstelde doodstraf aan boord, keuren wij op zich zelf niet af, maar het nut zou algemeener en het stuk bruikbaarder zijn, indien het op eene zware strafoefening in het algemeen betrekking had. Wij ontkennen alzoo in geenen deele het nut van de hier behandelde onderwerpen, maar zijn van oordeel, dat er nog al wat aan ontbreekt, om het een eenigzins volledig stel scheepsleerredenen te doen zijn. Ook schijnt het ons toe, dat de Eerw. Steller zich voor algemeen gebruik (uitwijzens den titel) al te eenzijdig de oorlogschepen heeft voorgesteld. Voor de visscherij wil hij, volgens een naberigt, iets afzonderlijks geven, maar de handel wordt naauwelijks vermeld, en overal staat op den voorgrond, dat de tochoorders zich in 's Konings dienst bevinden.
Beschouwen wij den inhoud dezer stukken van naderbij, dan valt al aanstonds in het oog, dat voor de voordragt
| |
| |
van iemand, wiens opzettelijke post dit is, en voor den tijd, die aan boord tot het houden der godsdienstoefeningen kan afgezonderd worden, deze stukken te lang zijn. Wanneer men de voor- en nagebeden, die zeer doelmatig bij iedere leerrede zijn gevoegd, uitspreekt, van de mede gepaste voor- en nazangen gebruik maakt, en de leerredenen langzaam en duidelijk voorleest, is ruim drie kwartier, of bijna een uur verloopen, en dan heeft men nog niet, wat naar ons gevoel aan geene godsdienstoefening, vooral voor eenvoudigen, mag ontbreken, de lezing van een gedeelte des Bijbels, waartoe ook geene aanwijzing gedaan is. De Schrijver, wien het blijkens o.a. het voorberigt en de bijlagen, niet schijnt te ontbreken aan zekere woordenrijkheid, heeft dit gebrek gevoeld, maar, naar 't schijnt, niet kunnen verhelpen. Zulke overbodige aanmerkingen als b.v. in de leerrede op het hemelvaartsfeest over het geloofwaardige der geschiedenis, ontmoet men wel zelden, maar de meeste leerredenen zijn op eene te breede schaal aangelegd; men lette slechts op het vrij ingewikkelde van vele schetsen. Populariteit is er over 't geheel niet aan te ontzeggen. Wij gaven reeds te kennen, dat ze onderwerpen behandelen, belangrijk voor den zeeman; wij voegen er bij, dat de natuurkundige opmerkingen en geschiedkundige herinneringen de aandacht vaak wekken en de belangstelling levendig houden. Van de kerspreek erkent de Schrijver, dat zij min duidelijk en meer voor de hoogere rangen is ingerigt. Uitdrukkingen, als: ‘De dagvorstin rijst hooger en hooger, statig, “als de bruidegom, uitgaande uit zijne slaapkamer; vrolijk, als een held, om het pad te loopen,”’ (niet duidelijk voor die niet dadelijk Psalm XIX voor den geest heeft), en aanmerkingen, zoo als de wapenkundige in de toespraak over de vlag, ontmoet men zelden. Maar ofschoon Janmaat het aanstonds
verstaat, wanneer men hem van een fikschen bries, van een oorlam en van de schoone sekse spreekt, gelooven wij toch, dat de mond, die hem bij ernstige, godsdienstige gedachten wil bepalen, er zich beter van onthielde. Wij vreezen, dat het den eerbied
| |
| |
verzwakt en den indruk verflaauwt. Als gebrek aan populariteit zou men er nog kunnen bijvoegen, dat Bijbelsche geschiedenissen te weinig verhaald, te veel bekend ondersteld worden. Eene levendige, aanschouwelijke voorstelling derzelve zou, verbeelden wij ons, de aandacht boeijen; de schipbreuk van paulus in de leerrede: het anker, is er eene gelukkige proeve van.
De Opsteller heeft in het algemeen goed in het oog gehouden, dat hij deze leerredenen een' ander in den mond legt; eene enkele maal verzuimt hij dit echter, b.v. in de leerrede over de Christelijke waakzaamheid: ‘Indien ik nu als prediker des Evangelies in het vaderland voor het oog van eene gemengde schaar stond; onderscheidene standen, verschillende maatschappelijke betrekkingen, gelijk zich aldaar in de tempelen op den eersten dag der weke vereenigen, mijne toehoorders waren, zoo zou’ enz. Hier spreekt de Predikant van balen blanken, niet de persoon, die aan boord voorleest. Zoo ook Deel II, bladz. 53, waar hij een ander geschrift van zich zelven aanhaalt met de woorden: ‘Wat ik elders daarover schreef, moge u hierbij met een woord herinnerd worden. - In de leerrede over den sterrenhemel lezen wij: ‘Ons schijne het toe, dat de sterren nu eens meerder, dan minder lichten, dat zij verschieten. Wij vergissen ons. Der sterren licht dooft niet uit, haar licht taant nooit. Wij weten, wat het verschieten der sterren is. Geen verlies van haar toebehoorend licht; - neen, alleen eene uitlating van lichtstof, wat haar evenmin van plaats veranderen, als haar altijd noodig licht verliezen doet.’ Welk eene verkeerde voorstelling van verschietende of vallende sterren is dit! Als de zeelieden de natuurkundige en andere werken lezen, die hier en daar worden aangehaald, zullen zij den Prediker hier op eene groote onjuistheid betrappen. In dezelfde leerrede wordt tot onze groote verwondering bijna geene partij getrokken van het denkbeeld, dat de sterren de onmisbare leidslieden zijn op den oceaan. Het kompas wijst alleen de rigting van het schip aan; waarnemingen aan den sterren- | |
| |
hemel moeten aanduiden, waar het zich bevindt. Hoe veel ware daarvan te zeggen, ook van de vorderingen in kennis, die het aan den dag legt. De boekenaanhalingen, van welke wij daar
spraken, zijn ten deele vrij doelloos. Althans glasius, Geschiedenis der Nederlandsche kerk vóór de Hervorming, diest lorgion en roijaards, de invoering des Christendoms in ons vaderland, zal men wel schaars bij de hand hebben. Eene misstelling is Deel I, bladz. 52: ‘Onze natuurkundigen willen, dat er zes millioenen onzer aarde met water overdekt zijn, en slechts een derde van de oppervlakte onzes aardbols droog is.’ Dit zal moeten zijn: ‘tusschen de zes en zeven millioenen vierkante Duitsche mijlen.... en ongeveer een derde.’
Geene vitlust, maar belangstelling in dezen arbeid gaf ons de bovenstaande aanmerkingen in de pen. Wij gelooven, dat de Eerw. van balen blanken aan onze zeelieden een nuttig werk heeft in handen gegeven. Kome het nu maar daar, waar het zijn moet, stichte het er veel nut, en vergoede het eenigzins het gemis van geschikte godsdienstvoorgangers aan boord van onze schepen, waarover de Schrijver zich niet ten onregte beklaagt. Men bezitte en gebruike op iederen bodem dit werk, hetwelk wij ons daarom haasten, aan te prijzen. Het is niet alleen de pligt van hoofden en gezagvoerders, ook iets te doen voor de geestelijke behoeften van hunne schepelingen, maar ook hun welbegrepen belang. En hetgeen deze twee boekdeelen kosten, komt bij de uitgaven ter uitrusting van een zeeschip in geene aanmerking. Het zal den eerbied en de stichting niet weinig bevorderen, wanneer men de voorlezing niet aan ondergeschikten overlaat, maar een van de eersten op het schip die zelf op zich neemt, want het is voegzaam, dat de allergewigtigste dingen door de eerste personen worden gezegd. Dezulken kunnen ook het beste beoordeelen, welke wijzigingen en uitlatingen noodig zijn, en er iets anders voor in de plaats stellen.
De uitvoering is goed, maar het anker op den titel is
| |
| |
zoo ellendig misteekend, dat het de regtmatige bespotting van Janmaat onmogelijk ontgaan kan. |
|