| |
Het heil in Christus. Onderwijs in de Christelijke Godsdienst. Door J.J. Swiers, Predikant te Havelte. Te Groningen, bij M. Smit. 1846. In gr. 8vo. 474 bl. f 3-70.
| |
| |
Waarom is de gekruisigde Christus zoo belangrijk voor zijne Gemeente? Zevental Lijdenspreken door J.J. Swiers, Predikant te Havelte. Te Groningen, bij M. Smit. 1846. In gr. 8vo. 88 bl. f 1-:
Jezus Christus, de grond van de eenheid der Christelijke kerk. Woorden van vrede en vereeniging voor alle Christenen. Door P. Hofstede de Groot, Hoogleeraar te Groningen. Te Groningen, bij M. Smit. 1846. In gr. 8vo. 144 bl. f 1-50.
Bijdragen ter bevordering van het Christelijk leven. Verzameld door M.A. Amshoff en W. Muurling. Ten voordeele van de geringere volksklasse en om in derzelver geestelijke behoefte te voorzien. Jaargang 1846. 1ste Stukje. Te Groningen, bij M. Smit. 1846. In gr. 8vo. 68 bl. f :-40.
Wij voegen deze geschriften bij elkander, omdat zij voortbrengselen zijn van de Groninger rigting, derhalve in éénen geest opgesteld en met hetzelfde doel uitgegeven.
No. 1 is een belangrijk onderwijsboek, dat voor huiselijk gebruik niet ongeschikt is opgesteld, met het doel, om jongelieden ‘tot eene geregelde voorstelling te brengen van de waarheden onzer gezegende Godsdienst; zoodat die waarheden, welke zij reeds kennen, zich tot één geheel vormen en zij het onderling verband, waarin de godsdienstige waarheden staan en de gronden waarop zij rusten, zoo wel als hare hooge waarde, mogen leeren inzien en beoordeelen.’ - De vorm zal velen wel eenigzins vreemd voorkomen, daar hij afwijkt van dien, welken men gewoonlijk bij het godsdienstig onderwijs verkiest. Maar die vorm heeft in zijne eigenaardigheid te veel goeds, dan dat men, om het vreemde daarvan, het boek minder zou mogen gebruiken. Wij hebben het met genoegen gelezen, zonder daarom onze oogen te sluiten voor het een en ander, wat wij meenen, dat juister en nog meer volgens de Schrift had kunnen voorgesteld worden. Reeds aanstonds
| |
| |
ontmoeten wij een gezegde, dat niet kan verdedigd worden. De eerste zinsnede luidt: ‘Wij gelooven in Jezus Christus, dat is: wij houden ons vastelijk overtuigd, dat wij bij Jezus Christus alleen alles moeten zoeken en kunnen vinden, wat wij tot onze zaligheid behoeven.’ Hoe is het mogelijk, dat iemand, die het Nieuwe Testament meer dan eens gelezen heeft, zulk eene scheve en geheel verkeerde bepaling van het geloof in christus geven kan? Wanneer ik mij vastelijk overtuigd houd, dat ik dit werk van Ds. swiers moet lezen en er veel nut uit kan trekken, is dit overtuigd zijn van de noodzakelijkheid en mogelijkheid dan hetzelfde, als het lezen van dat boek, zoodat ik er veel nut uit trek? Dat is zeker iets nieuws. Als ik mij vastelijk overtuigd houd, dat ik bij jezus christus alleen alles moet zoeken en kan vinden, wat ik tot mijne zaligheid behoef, is dit dan hetzelfde, als het werkelijk bij Hem te zoeken en te vinden, en is dit weêr hetzelfde, als het geloof in Hem, waardoor ik hoop zalig te worden? Wat ongelukkige bepaling van het wezen des geloofs aan het begin van dit boek? Te weten, dat gij iets moet zoeken en kunt vinden, is toch nog geheel iets anders, dan het zoeken en vinden zelf. Men misleide den zondaar toch niet, waar het Evangelie geheel andere woorden spreekt. Maar gelukkig heeft de Schrijver later eene betere definitie gegeven. Bl. 462 meldt ons, dat het geloof in God en in christus de vrucht is der overtuiging des verstands en der toestemming des gemoeds, een volkomen vertrouwen op en overgeven aan den hemelschen Vader, zoo als christus Hem leert kennen, en aan den Zoon Gods, als onzen Zaligmaker. Dit is veel
beter, ofschoon de Zoon Gods eerst had moeten genoemd worden; daar wij door den Zoon tot den Vader komen, en wie niet in christus gelooft, ook niet in God als Vader gelooft. Het geloof in christus is het begin van alle heil. Men zegge nu niet, dat wij den Schrijver niet hard moeten vallen, daar hij toch later zich eenigzins naauwkeuriger heeft uitgedrukt. Het geloof in christus is de hoofdzaak, en de vele dwalingen daaromtrent behoeven niet met nog
| |
| |
eene vermeerderd te worden. Wie voor jongelieden schrijft, moet elk woord op een goudschaaltje wegen. - Het werk kan overigens zeer nuttig gebruikt worden, en zij daartoe aanbevolen, mits de Heilige Schrift er niet om uit de hand gelegd worde. - Wat beteekent het toch, dat dit werk kerkelijk goedgekeurd is? Wat beteekent in het algemeen deze kerkelijke goedkeuring in onzen tijd?
No. 2 geeft ons zeven lijdenspreeken, eenvoudig in den vorm - nu daarom schatten wij ze niet op lageren prijs, want als de inhoud goed is, en de vorm geene grove gebreken heeft, mogen wij ons voldaan rekenen - en belangrijk door het onderwerp. De gekozen en behandelde teksten zijn 1 Cor. II:2, Matth. XXVI:28b, 2 Cor. V:19-21, 2 Petr. II:21, 2 Cor. V:14, 15, Rom. III:25, 26, Hebr. II:18. Men ziet, het is hier christus in zijn lijden en sterven, die aan de gemeente wordt gepredikt. En de Prediker bedient zich daarbij van eene algemeen verstaanbare, duidelijke en bevattelijke voorstelling, niet wandelende op de wolken, maar zoo, dat zijne hoorders gelijken tred met hem kunnen houden. Of de Prediker zijn onderwerp heeft uitgeput, is eene andere vraag. Hij zal zelf wel willen toestemmen, dat er nog belangrijke zijden en oogpunten zijn, die hier of niet in hun volle regt kwamen, of te veel op den achtergrond stonden. Maar wij nemen in dank aan, wat hij gegeven heeft, en hopen, dat ieder naar het inzigt, dat hem in de schriften des N.V. gegeven is, christus en dien gekruisigd prediken zal, zoo dat de gemeente zich werkelijk nader tot Hem voelt gebragt, en den Heer met levendiger trekken voor de oogen ziet geschilderd.
No. 3 brengt ons eenige opstellen van Prof. hofstede de groot. Twee daarvan zijn als leerredenen uitgesproken. Een Aanhangsel bevat een woord aan Prof. kist. Het geheel wordt geopend door eene opwekking, om de beweging der Christelijke kerk in onze tijden zoo te besturen, dat de gemeente worde opgeleid om den Heere jezus christus zelven naauwkeuriger te leeren kennen en vuriger lief te hebben. Dan volgt eene voorstelling van
| |
| |
jezus christus als den weg tot God als Vader, daarna een opstel over jezus christus als de eenheid en de leer der menschen over jezus christus als de verscheidenheid der Christelijke kerk; vervolgens over Hem als de vrijheid en onafhankelijkheid des Christens. Na een stukje over de vrije prediking des Evangelies van jezus christus, het eenige middel om de Christelijke kerk te stichten, te reinigen en te beschermen, en na het antwoord op de vraag, hoe het gekomen is, dat de vrije prediking des Evangelies van jezus christus in de Evangelische kerk is belemmerd geworden, volgt het aanhangsel: oplossing van bezwaren, daartegen ingebragt, dat de vrije prediking des Evangelies van onzen Heer jezus christus hoofdzaak was bij de Apostelen en Hervormers, en nog bij ons hoofdzaak moet zijn. - Wij vinden hier behartigingswaardige wenken, al kunnen wij niet zeggen, dat hier geheel nieuwe gezigtspunten geopend worden.
No. 4 is bekend genoeg en heeft geene bijzondere aanbeveling noodig. Prof. de groot beschouwt hier het Christendom als Godsdienst der huiselijkheid. Ds. amshoff deelt een' Zendbrief van amalia sieveking aan hare vrienden onder de behoeftigen mede, en voegt er een woord tot Inleiding en opwekking bij. Prof. muurling geeft een woord over Christelijke liefde en liefdadigheid, naar 1 Joh. III:16-22. Eenige kleinere stukjes voltooijen het geheel. Laat de waarheid er in liefde worden gepredikt, dan is er zegen op te wachten. Maar of uitvallen op de regtzinnigheid wel de ware stichting zullen aanbrengen, is zeer twijfelachtig. Waartoe dient dat verhaaltje van Ds. amshoff, bl. 65, 66? Het bewijst toch waarlijk niets tegen de regtzinnigheid. Verbeeldt u, lezer, een' stervende, van wien ons niet berigt wordt, dat christus door het geloof in zijn hart leefde. In plaats van een hoog ernstig woord, om den stervende op zijn' gevaarlijken toestand te wijzen, spreekt de Leeraar een in dit geval niet zeer aangrijpend woord van bemoediging. Iemand, die daarbij staat, vindt dit onverantwoordelijk, en maakt er teregt aanmerking op. En wat is nu het gevolg daar- | |
| |
van? Dat de volgende uitroep hier gehoord wordt: ‘Ach, zoo wil de regtzinnigheid zelfs bij het sterfbed nog twisten. Gebruikt men niet hare klanken en termen, men ziet zich verworpen.’ Ernst bij het ziekbed is dus regtzinnigheid. Nu, God geve, dat er dan vele regtzinnigen gevonden worden. Maar moeten wij niet vragen: Wat doet hier de regtzinnigheid toe? En moeten wij niet uitroepen: Ach, waar is de rigting of school in Godsdienst en theologie, die niet het liefst hare eigene termen en geliefkoosde klanken overal hoort? Is men te Groningen dan nu alleen zoo liberaal geworden, dat men daar aan geijkte klanken en
termen geen waarde meer hecht? Laat het waar zijn, dat de regtzinnigen hunne klanken en termen gaarne hooren; zij hebben dit dan met de van hen afwijkenden gemeen. En nu vraag ik: moet dat verhaaltje stichtelijk heeten?
Aan het eind van dit stukje staan ‘... nieuwe en oude dingen...’ ‘Elke dag is in het leven van den Christen een dag van geloofsbelijdenis.’ Een waar woord, dat niet verouderd. Om dit woord alleen reeds, en om het liefderijke doel te meer, en om het goede in den inhoud bevelen wij het stukje verder zeer ter lezing aan. |
|