Als 't beiden behaagde, de kennis eens maken,
En als vader Havik zijn beurs dan ontsloot,
En om het te schikken maar 't pachtgeld verschoot,
't Zou stellig hem lijken, hy zeî het gelaten:
Hij had nog geen slag om met pachters te praten.
En zoo gaat het voort. Wij vragen, wat is dat anders dan plat berijmd proza? Waar is hier iets van geest of luim of aardigheid te vinden? Of moet men die zoeken in het woord nuchteren, waar van eenen dronken man wordt gesproken? En van dien aard is, in allerlei voetmaat, overvloed in dit boekje te vinden. Ons komt het voor, dat dergelijke dingen geen dichtstukjes mogen heeten; er wordt meer gevorderd voor poëzij, van welk genre ook. Het luimige is een vak, waar veel talent, veel oorspronkelijke geest, maar ook veel oefening en kunstvaardigheid worden vereischt. Het hoogere in dat genre zal de Heer van zeggelen, gelooven wij, nooit bereiken, het eigenlijk humoristische; wat Rec. althans van hem gelezen heeft, geeft daarvan weinig verwachting. Maar voor het lagere ontbreekt het hem niet aan aanleg; er zijn ook in dit bundeltje verscheidene verzen, die daarvan getuigen. Bovenaan staat, onzes inziens, de Ithaca van Jan Trochée, die, wat vinding en uitwerking betreft, regt goed gelukt is, en waar naast ook Hulda's pagegaai verdient genoemd te worden, en de bron van Sint Keyne, benevens enkele andere. Van de vertalingen bevielen Rec. het minst die uit de Ingoldby's Legends. Misschien lag het aan hem, maar hij kon van de meeste de aardigheid niet vatten.
Het vignet voor dit overigens nette boekje is allerliefst en verzoent ons met het vers, waartoe het behoort.
Wij zouden den Heer van zeggelen tot ijverige bestudering van voorbeelden als staring willen opwekken; niet om die juist na te volgen, maar om van hen toch veel te leeren, wat versbouw en uitdrukking betreft; dan zou hij in dit vak betere dingen kunnen leveren, dan tot dusverre. Misschien prediken wij voor doove ooren, en het zou niet te verwonderen zijn bij den bijval, dien zijne stukken nu reeds vinden; maar enfin 't is ten beste van den Dichter en de vaderlandsche poëzij, dat wij dezen raad geven.