den toestand des lands en robbert als haren nieuwen bondgenoot hun voorstellende. Deze wordt met achterdocht ontvangen en trekt zich terug, ten einde de ruwaardes niet van de trouw harer edelen te berooven. Inmiddels komt het berigt, dat de jonge Graaf diederik door het verraad zijner voedster en van twee der wachters door den steevoogd is ontvoerd en dus in 's vijands magt geraakt. De edellieden spoeden zich, om de roovers zoo mogelijk te achterhalen, en de ruwaardes in hare wanhoop roept uit:
Ja, wie hem mij hergeeft - hoort, hoort Geertruida zweren,
Zijn vraag wordt toegestaan, hy noeme zijn begeeren;
De dienstman, die 't volbrengt, eisch vrijheid, goud en land;
De vrije al wat ik heb... mijn erfgoed... ja, mijn hand.
In het derde bedrijf vinden wij de troostelooze moeder in angstige spanning en schier radelooze wanhoop, terwijl de kommer van hare getrouwen nog wordt vermeerderd door de vrees, dat robbert zich uit wraak aan hare vijanden heeft aangesloten. Weldra evenwel wordt de angst door vreugde vervangen. Arkel brengt het eerst de tijding eener behaalde zegepraal, waarbij een vreemd schip de overwinning heeft helpen beslechten. De aanvoerder van deze onverwachte hulpt blijkt weldra robbert te zijn, die tevens door zijne ruiters den steevoogd heeft doen achterhalen, en den jongen Graaf uit diens handen heeft gered. Zoo heeft hij zich op het wantrouwen der edelen gewroken, en geertruida's hand is de belooning van zijnen moed.
Zoodanig is de gang van deze historisch-dramatische voorstelling, waarvan de verzen met de gewone gemakkelijkheid van den Heer van lennep zijn vervaardigd; eene gemakkelijkheid, die wel eens te ver gaat, en daardoor het gespierde benadeelt. De alleenspraak van geertruida aan het begin van het stuk en de beschrijvingen van den geleverden slag geven gelegenheid, om een' hooger' toon aan te slaan, dan in de gewone zamenspraak van het stuk zou voegen, en daarvan heeft de Dichter ook gebruik gemaakt. Wij laten ter proeve uit de eerste eenige regels volgen:
Beklagenswaard is 't noodlot eener vrouw,
Als 't voorwerp van haar liefde en huwlijkstrouw,
Hy, wien zij eerde als echtgenoot en hoofd,
Voor eeuwig aan haar zijde werd ontroofd.