| |
Crito. Een dialoog van Plato. Vertaald en opgehelderd door Dr. M.J. Noordewier, Rector van het plaatselijk Gymnasium te Winschoten. Te Groningen, bij J.B. Wolters. 1846. In gr. 8vo. XIII, 70 bl. f 1-:
Phaedo, of de onsterfelijkheid der ziel. Uit het Grieksch van Plato in het Hollandsch overgezet en met ophelderende en beoordeelende Aanmerkingen voorzien door Dr. D. Burger, jr. Te Amsterdam, bij P.N. van Kampen. 1846. In gr. 8vo. VI, 184 bl. f 1-80.
Veel is er vóór en tégen het nut der vertalingen van de schriften der Oudheid gezegd, en het pleit schijnt thans beslist te zijn. Hoe zoude men ook niet van het heilzame van goede vertalingen dier schriften overtuigd zijn? Het is hier- | |
| |
door alleen, dat zij in hun geheel en meer algemeen bij den geleerden en den beschaafden stand bekend worden. Er zijn zeker weinig geletterden, die al de voornaamste oude schrijvers in hun geheel in het oorspronkelijke gelezen hebben; eene getrouwe vertaling, die zoo veel mogelijk den geest van het oorspronkelijke weder teruggeeft, is dus voor hen ook niet nutteloos; echte geleerden zullen hierdoor toch ook de studie van den grondtekst niet verzuimen. En waarom zou de beschaafde maar niet geletterde man van de kennis der klassieke schriften moeten verstoken blijven? De gang der letterkundige beschaving heeft hierover, reeds sedert meer dan eene halve eeuw, in Frankrijk, Duitschland en Engeland anders doen denken, en de voornaamste dichters, geschiedschrijvers, wijsgeeren en redenaars van Griekenland en Rome zijn daar, met uitstekend gevolg, in de taal des lands overgebragt. Vele vertalingen hebben een' verdienden roem verkregen, zoo als de Homerus van pope en vooral die van voss, de Herodotus van larcher, en om ons bij plato te bepalen, de vertaling van schleiermacher, om hare getrouwheid en de voortreffelijkheid harer inleidingen, en die van cousin, om haren vloeijenden stijl en de ophelderende Argumens voor sommige zamenspraken, die het doen bejammeren, dat men die voor de laatstuitgekomene dialogen mist. Zouden deze vertalingen de kennis der schriften van den beroemdsten wijsgeer der Oudheid niet meer hebben verspreid, dan de oorspronkelijke uitgaven dit alleen
zouden gedaan hebben? Ref. is hiervan ten volle overtuigd en heeft er dikwijls de bewijzen van gehad; vroeger was plato alleen bij weinige geleerden bekend, en men had van dien wijsgeer slechts als bij overlevering zeer oppervlakkige begrippen. Onze voortreffelijke f. hemsterhuis was de eerste, die, met den geest van socrates en plato bezield, van het wijsgeerige gesprek op eene echt Grieksche wijze gebruik maakte, en hierom met alle regt den modernen plato kan genoemd worden. De verdienstelijke van heusde heeft in zijne Socratische School ook veel bijgedragen om de kennis van zijnen geliefden wijsgeer meer algemeen te verspreiden. In de Bibliotheek der Oude Letterkunde, die tweemaal te vergeefs beproefde, om de kennis der oude schriften hier te lande onder een grooter publiek te brengen, zijn voor het eerst een paar kleine Platonische dialogen vertaald; maar deze loffelijke pogingen, van beide opgenoemde
| |
| |
beroemde mannen, en van den werkzamen Hoogleeraar j. ten brink, die de Gedenkwaardigheden van Socrates, de Cyropedie en de Anabasis van xenophon, de Zamenzwering van Catilina van sallustius, in het Nederduitsch overbragt, genoten niet dien bijval, dien zij verdienden; zoodat eene voorgenomene vertaling van herodotus, door steenbergen van goor, uit gebrek aan deelneming, geen' voortgang kon hebben. Het is te wenschen, dat thans de smaak van het publiek meer gelouterd en veredeld moge zijn, en het de beide Platonische gesprekken, die hier aangeboden worden, met bijval zal ontvangen.
Het viel alle beschaafde Grieken en Romeinen niet te beurt, om de onsterfelijke gewrochten van phidias, den jupiter te Olympia, en de minerva op het Parthenon, met eigen oogen te aanschouwen, en toch waren zij met bewondering voor deze meesterstukken der kunst bezield, voortreffelijker dan het goud en elpenbeen, waarvan zij waren zamengesteld. Ieder beminnaar der kunst heeft het geluk niet, van de schoone overblijfselen der Grieksche beeldhouwkunst, den apollo, den laocoön, de venus de medicis, in het ootspronkelijk marmer te zien, hij moet zich meestal met afgietsels vergenoegen, die, hoewel niet alles, echter toch den vorm dier kunststukken teruggeven en zijn schoonheidsgevoel kunnen verheffen. Even zoo is het met de klassieke schriften der oudheid gelegen; goede en naauwkeurige vertalingen zijn als min of meer zuivere afgietsels aan te merken, die ons eenigzins met den geest en voornamelijk met den inhoud dier schriften bekend maken, die zoo veel schoons en waars bevatten en dienen kunnen om onzen smaak te verfijnen en onze kennis, vooral in geschiedenis, zede- en staatkunde, te vermeerderen.
Het zal niet ongepast zijn, hier eenige algemeene opmerkingen over de Platonische geschriften in het midden te brengen. Zij zijn, zoo als bekend is, allen, behalve de Apologie van socrates, van eenen dialogischen vorm. Het is daarom moeijelijk, om met eene volledige zekerheid de denkbeelden van plato, zoo als zij in zijne menigvuldige zamenspraken verspreid liggen, tot een zamenhangend stelsel te brengen. Er is wel van tweederlei soort van geschriften, namelijk: van esoterische, alleen voor zijne bijzondere leerlingen geschikt, en van exoterische, die hij opentlijk uitgaf, gewag gemaakt. Men heeft de eerste als allen verloren
| |
| |
aangemerkt, en de zamenspraken als exoterische beschouwd, zoodat men uit deze, als het gevoelen van den wijsgeer omsluijerd voordragende, niets met zekerheid omtrent zijne ware denkbeelden kan vaststellen. Maar, vragen wij, met welk regt? Zouden juist alle esoterische werken van plato verloren gegaan zijn? zoo. vroeg reeds, dat aristoteles van slechts drie ter loops gewag maakt, of op dezelve toespeelt; maar zijnen meester bijzonderlijk in hetgeen hij in de Republiek zegt, zoekt te wederleggen. Dat er schriften van onzen wijsgeer verloren geraakt zijn, is zeker, onder anderen de Hermocrates of de Wijsgeer; doch al het overige voor exoterisch te verklaren, is den knoop doorhakken. Wat hiervan zijn moge, wij moeten ons wel, tot het zamenstellen van het geheel van het Platonische stelsel, bij deze overgeblevene dialogen houden, als zijnde de eenige bouwstoffen, die wij voorhanden hebben. Het komt hierbij, volgens onze gedachte, voornamelijk op eene goede verdeeling der Platonische zamenspraken aan. In de vertaling van cousin vindt men dezelve volgens de oude volgorde van thrasyllus gerangschikt. Schleiermacher, ast, thiersch en socher hebben andere schikkingen beproefd, die eindelijk tot eene vaste volgreeks der verschillende dialogen aanleiding kunnen geven. Schleiermacher tracht die naarmate van de daarin voorkomende min of meer duidelijke voorstelling van plato's eigene leer te schikken, en hij wil, wanneer in de eene een punt slechts aangestipt is, deze laten voorafgaan voor de nadere, waarin dit verder uiteengezet wordt. Hij merkt te regt aan, dat in sommige zamenspraken de denkbeelden van anderen slechts bestreden worden, gelijk de ongerijmdheid van de gevoelens van eenen lysias,
protagoras, hippias en anderen door hunne eigene tegenspraak aangetoond wordt, zonder dat men daarom tot een stellig besluit komt, of het eigen gevoelen van plato blijkt. Deze zijn dus eene soort op zich zelve, in welke meer de weg wordt gebaand tot de Platonische leer, door het wegnemen van de vooroordeelen zijns tijds, dan wel de leer zelve verklaard wordt. Daartoe behooren voornamelijk de Phaedius, Protagoras, Parmenides, en eenige kleinere zamenspraken, als de Lysis, Laches, de groote Alcibiades enz.
De tweede soort bevat die, waarin de eigene denkbeelden des wijsgeers duidelijker worden en boven die der Sophisten uitblinken, gelijk in de Gorgias, Hippias, Meno, Theëtetus,
| |
| |
Sophist, Politicus, Philebus, maar vooral in het Gastmaal en de Phaedo, waaraan zich tot inleidingen de Apologie en Crito aansluiten. Het heiligdom van plato's wijsbegeerte, eindelijk, wordt voor ons ontsloten in die van de derde soort. Nadat alle tegenstrevers, zoo als een protagoras, prodicus, gorgias, thrasimachus, tot stilzwijgen gebragt zijn, ziet men in de Timeus, de Republiek en de Wetten, de leer der wereldwording, der idéën en der zede- en staatsleer op eene meer onmiddellijke wijze ontwikkeld.
Deze rangschikking van plato's schriften vereenigt het meer stelselmatige des geheels met meerdere klaarheid, omdat hier de volgende zamenspraken ontwikkelen en ophelderen, wat in de voorgaande slechts aangeduid was.
Ast heeft in zijn werk over plato's Leben und Schriften het mes eener scherpe, maar overdrevene kritiek op de Platonische dialogen aangewend; hij keurt slechts veertien gesprekken van de vijfendertig, die, tot hem toe, voor die van plato gehouden werden, voor echt. Hoewel wij dit geenszins kunnen toestemmen, gelooven wij, dat men met regt dit laatste getal gerust met eenige zoude kunnen verminderen. De Axiochus, de Minos, de Hipparchus en de zamenspraak over de regtvaardigheid worden niet meer aan plato toegeschreven. De redenen waarom ast onder anderen, de Charmides, de Clitophon, de lon, de kleine Hippias en Alcibiades, de Theagenes, de Medeminnaars, de Menexenus en de Epinonomis als niet van plato, maar van den een' of anderen Socratiker of navolger van onzen wijsgeer, aanziet, komen Ref. niet ongegrond voor. Doch wij kunnen dit niet van de Lysis, de Laches, de groote Hippias en Alcibiades, de Apologie, de Crito, de Meno en de Wetten toestemmen. Ast heeft hierin niet alleen het gevoelen der oudheid tegen zich, maar de inhoud der werken zelve. Hij is ook in Duitschland in sommige opzigten door thiersch en socher grondig wederlegd geworden; maar tevens kunnen wij niet inzien, hoe deze twee laatste schrijvers tot het gevoelen hebben kunnen komen, om de Sophist, de Politicus en de Parmenides als onplatonisch te beschouwen. Men kan de
Platonische schriften, behalve van de stelselmatige en wetenschappelijke zijde, nog volgens andere gezigtspunten rangschikken, zoo als volgens het bestanddeel der Socratische leerwijze, die in dezelve meer of minder doorstraalt, en ook volgens de zedeleer, die in de eene dialoog meerder of
| |
| |
minder, of wel in het geheel niet, wordt voorgedragen.
Ref. moet de Heeren noordewier en burger dankzeggen voor de moeite, aan de Crito en de Phaedo besteed. De eerste zamenspraak is met eene goedgeschrevene inleiding, betreffende socrates, zijne leerwijze, zijn leven en zijn gesprek met crito in den kerker, zoo als ook met vele ophelderende aanteekeningen voorzien, die van de belezenheid des Vertalers getuigen; terwijl de Phaedo door Dr. burger zoodanig is bewerkt, dat de ongeletterde lezer gemakkelijk op het standpunt kan geraken, om dit eerwaardig gedenkstuk der oudheid, het eerste wijsgeerige betoog voor de onsterfelijkheid der ziel, te kunnen verstaan en de schoonheden er van te kunnen gevoelen. Eene uitvoerige inleiding, die over plato, zijne wijsbegeerte, en de personen in deze zamenspraak voorkomende, handelt, brengt ons tot de dialoog zelve, welke door talrijke aanteekeningen toegelicht en opgehelderd wordt. Vervolgens wordt er een overzigt gegeven van de redekaveling, of van de argumenten, die hier voor de onsterfelijkheid van de ziel worden aangevoerd, hetwelk met eene beoordeeling dezer redekaveling besloten wordt, waardoor de lezer in staat is gesteld, om met meer vrucht deze Platonische zamenspraak in hare bijzonderheden na te gaan. Wij wenschen hartelijk, dat beide verdienstelijke Vertalers aanmoediging zullen ontvangen, om meerdere gesprekken, zoo als de Protagoras, Gorgias, Meno, Alcibiades en andere, van eene populaire strekking, te vertalen, ten einde zij eens tot de meer wetenschappelijke dialogen, zoo als de Theëtetus, Sophist, Parmenides, Philebus, Politicus kunnen overgaan, om eindelijk in het Gastmaal, de Timeus, de
Republiek en de Wetten, het Nederduitsch beschaafd publiek in het heiligdom der Platonische Wijsbegeerte te kunnen inwijden. Met genoegen zagen wij tevens, dat het den Heer noordewier door eene ruime inteekening, die tevens een bijzonder doel, tot het onderwijs der jeugd in de plaats zijner woning betrekkelijk, hielp bevorderen, niet aan belangstelling in zijne poging ontbroken heeft.
De geschriften van plato zijn, even als de Grieksche standbeelden, van eene schoonheid in vorm en stijl, die hen met eene eeuwige jeugd en frischheid versiert; zij verwelken niet, en men ontdekt er telkens nieuwe schoon- en bevalligheden in; de wijsheid, de diepe zin, de hooge zedelijkheid, die er in doorstraalt, is niet stroef en boven de
| |
| |
bevatting van den onwetenschappelijken, maar toch beschaafden lezer voorgedragen. Hij voelt zich zacht en als van zelf daarheen gevoerd, waar de wijsgeer hem wilde geleiden, en op het gewenschte standpunt gekomen, vindt hij zijn' blik verruimd, en zijn gevoel voor het schoone en verhevene veredeld en verhoogd. Om den smaak voor de echte wijsbegeerte te doen ontstaan, kan men niet beter doen dan de lezing der Platonische schriften gemakkelijk te maken. Zij zullen de onkunde doen verdwijnen, die nog algemeen over de voortreffelijkheid van de wijsgeerige schriften der oudheid heerscht, die een' schat van de verhevenste en meest praktische waarheden bevatten, welke alleen door hen kunnen worden mingeacht, die daarvan geene kennis hebben kunnen of willen verkrijgen. |
|