lagere scholen met de verordeningen van den Staat en de lessen der opvoedkunde overeenkomt. Op al de vragen, die bij het onderzoek, door den Schrijver in de tweede plaats ingesteld, gedaan worden, geeft hij een krachtig neen en nogmaals neen tot antwoord. Men moet het boek zelf lezen, ook de aanwijzing, hoe het Christelijk godsdienstig onderwijs in de lagere scholen met de verordeningen van den Staat en de lessen der opvoedkunde overeenkomt, om te erkennen, dat hier een man de pen voert, die in deze zaak mag spreken en gehoord moet worden.
No. 2, een klein boeksken, dat ons op Pruisen wijst, waar pestalozzi's woorden ter harte zijn genomen. 't Verdient gelezen te worden, vooral door de mannen, die in aanzien zijn.
No. 3, een woord, dat jeugdige (en ook wel meer bejaarde) onderwijzers in de lagere scholen ernstig moeten overwegen en met zorg ter harte nemen. Waaraan is het toe te schrijven, dat menig onderwijzer in de lagere scholen, vooral ook op het platte land, niets meer weet op zijn 40ste dan op zijn 25ste jaar, ja dat hij op zijn 25ste jaar nog weet, wat hij 15 jaren later zich niet meer herinnert? Omdat er geen lust, geen opwekking, geen aanmoediging genoeg tot eigene oefening is. Na den schooltijd wordt er doorgaans aan alles eerder dan aan studiewerk gedacht. En de eigene studie - och of allen het nog tijdig inzagen! - de eigene studie is onmisbaar, wil men niet langzamerhand koud en dor worden. Hebt gij nog lust tot eigene studie? gebruikt dan de wenken, die u in Prof. de groot's boekje gegeven worden. Verflaauwt uw ijver? Ei koop u dan spoedig die bladen aan. Ziet gij het heil van eigen onderzoek niet in? Geloof mij nu ditmaal op mijn woord, dat gij het wel zult inzien, als gij de ‘Wenken,’ welke uit Groningen u gegeven worden, ter harte neemt. En met des Schrijvers woorden wil ik eindigen: ‘Uw gemoed,’ o jeugdige onderwijzers! ‘worde steeds meer een tempel van Gods geest; en gij zult de ware eigene studie kennen en daardoor steeds voortreffelijker onderwijzers en opvoeders worden!’