Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 58]
| |
Wie, die in de uitbreiding van Gods koningrijk op aarde eenig belang stelt, heeft niet gehoord van de inspectiereis, waartoe het Nederlandsche Zendelinggenootschap, na ernstige beraadslaging, in het belang van deszelfs verschillende zendingen, besloten heeft? De buitengewone maatregel moest allerwegen opzien baren. De man, tot die belangrijke taak gekozen, werd het voorwerp van veler bewondering en liefde. Gedurende zijn verblijf hier te lande verwierf hij zich door zijn persoonlijk verkeer niet weinige hartelijke vrienden. De algemeene belangstelling in hem werd verhoogd door de leerredenen, die hij van tijd tot tijd te Rotterdam en elders in verschillende Protestantsche gemeenten gehouden heeft. En het kan ons niet bevreemden, dat hij, bij zijn vertrek naar den Oost-Indischen Archipel, zich opgewekt gevoelde, om aan zijne land- en geloofsgenooten eenig aandenken achter te laten, waartoe de uitgave van een zestal leerredenen, door hem getuigenissen aangaande Christelijk geloof en leven genoemd, hem meest voegzaam en doelmatig voorkwam. In die uitgave verblijden wij ons hartelijk, omdat wij daaruit den Heer van rhijn van eene gunstige zijde leeren kennen, zoowel wat zijnen aanleg en zijne gaven, als wat zijne denkwijze en gemoedsstemming aangaat. De onderwerpen, in deze leerredenen behandeld, zijn van verschillenden aard: Jakob's droom (Gen. XXVIII:12-15); wij struikelen allen in vele (Jac. III:2a); de gemeenschap der heiligen (Hand. IV:32); de gelijkenis van de arbeiders in den wijngaard (Matth. XX:1-16); Adam en christus, de vertegenwoordigers van het geheele menschelijke geslacht (Rom. V:18, 19); de verheerlijking des Verlossers op den berg (Luk. IX:28-36). De plannen munten uit door eenvoudigheid en goede orde. De ontwikkeling is doorgaans even eenvoudig, maar levendig en bezield, soms verrassend en boeijend. De toon, die wordt aangeslagen, is de echt Christelijke en gemoedelijke, die den gereeden weg vindt tot het hart. De taal is zuiver, niet zelden beeldsprakig, maar altijd verstaanbaar en populair. De strekking, eindelijk, dezer leerre- | |
[pagina 59]
| |
denen is regt praktikaal; en, daar zij niet ongelukkig werden voorgedragen, kan de indruk der voordragt op de gemengde schare over het algemeen niet anders dan gunstig zijn geweest. Dit ons gunstig oordeel, dat wij met vrijmoedigheid uitspreken, belemmert ons echter niet, om ook op de schaduwzijde van dezen kanselarbeid opmerkzaam te maken. Ofschoon het onheusch zou zijn, de eischen en regten der homiletiek hier in al hunne gestrengheid te laten gelden, wij mogen het echter niet verzwijgen, dat deze leerredenen geene modellen zijn van kanselwelsprekendheid; dat eigenlijk gezegde diepte van ontwikkeling doorgaans ontbreekt; dat sommige plannen, vooral dat der tweede leerrede, den toets niet kunnen verdragen; dat er wel eens uitdrukkingen en gezegden voorkomen, die van eenige overdrijving getuigen; dat de stijl hier en daar den invloed der Hoogduitsche letterkunde verraadt, en dat de vijfde leerrede, juist omdat zij zich vrij onbestemd over leerstukken en waarheden uitlaat, die niet genoeg in duidelijke en verstaanbare bewoordingen kunnen worden voorgesteld, ons het allerminst heeft kunnen behagen. De Heer van rhijn noemt haar in zijne voorrede de meest uitkomende belijdenis van zijn geloof. Wij zouden wenschen, dat hij zich daarin meer bepaald had uitgesproken, vooral ook tegenover zulken, die nog vasthouden aan de versletene begrippen der oude dogmatiek. In het algemeen is het aan deze leerredenen te bemerken, dat van rhijn, na de akademische opleiding tot het predikwerk te Leyden genoten te hebben, in eene buitenlandsche gemeente, onder den invloed der Hoogduitsche godgeleerden, nader tot prediker is gevormd geworden. Zijn preêktrant, ofschoon oorspronkelijk de Hollandsche, heeft in meer dan één opzigt het karakter der Hoogduitsche aangenomen. Daaraan hebben wij de meerdere ongedwongenheid van stijl, den kunsteloozen vorm, misschien ook het meer levendige en gemoedelijke te danken, waardoor deze opstellen gekenmerkt worden. Maar daartegenover staat dan ook, dat zij minder de vrucht zijn van gestrenge | |
[pagina 60]
| |
voorbereiding, minder diep doordacht, minder naauwkeurig ontwikkeld zijn; in één woord, dat zij meer den naam van stichtelijke toespraken, dan van eigenlijk gezegde leerredenen verdienen te dragen. Het is onmiskenbaar, al werd het ons door van rhijn zelven niet verzekerd, dat de schriften van olshausen, tholuck, neander en stier diepen indruk op hem gemaakt en diepe sporen in zijne denkwijze en zijne voordragt der Evangelische waarheid hebben achtergelaten. Aanmerkingen op enkele bijzonderheden deelen wij niet mede. Alleen mogen wij niet verzwijgen, dat wij de mededeeling van een gesprek, naar aanleiding van de vierde preek, gehouden over den afval der heiligen (bl. 92-108), hier minder gepast achten, ofschoon wij anders den inhoud daarvan tot overtuiging van bekrompene gemeenteleden gaarne aanbevelen. Voorts neme een iegelijk, die den Inspector der Nederl. Evang. Zendingen meer dan bij name wenscht te kennen, dit aandenken, door hem bij zijn vertrek achtergelaten, dankbaar in handen! De indruk der lezing zal, zoo wij ons vleijen, gunstig zijn. Wie in dezen bundel bovendien stichting zoekt en geestelijk voedsel, zal denzelven evenmin onvoldaan ter zijde leggen. En niet één zij er, die, door 's mans Christelijke toespraken opgebouwd in den geloove, niet gaarne met de wenschen en gebeden instemt, over hem uitgeboezemd, toen hij vaderland en maagschap verliet, om de heilige Zendelingszaak in onze overzeesche bezittingen krachtdadig te bevorderen! Wij vergaten nog te vermelden, dat de uitgave geschied is ten voordeele van het Nederlandsche Zendeling-genootschap. |
|