Toast, mr. Jacob van Lennep gebragt aan den maaltijd, door het bestuur van het schilderkundig genootschap te Rotterdam, gehouden, na de uitdeeling der eereprijzen, op den 19 sept. 1846.
Hem, die als Vondel 't oor aan lied en harpspel boeit,
Zelfs als 't ons tegenklinkt van uit den mist der tijden;
Hem, wiens gezang het hart voor moed en deugd ontgloeit,
Als Liefde, of Eer, of Regt den Ridder roept tot strijden;
Hem, die in keur van taal, den Muider Drost gelijk,
Tafreelen schildert van voorouderlijke zeden;
Hem, die voor Brit noch Gal, in letterhelden rijk,
Een' stap, om minder roem, behoeft terug te treden;
Hem, wiens beroemde naam, gekroond door Nederland,
Bij 't nakroost, hoog geloofd, erkentelijk zal klinken,
Hem, de eer van 't priestrenkoor, waar Phebus outer brandt;
Hem, - aan vanLennep! - 't glas, dat wij met geestdrift drinken!