| |
| |
| |
Mateo, de gebogchelde.
(Vervolg en slot van bl. 543.)
Des anderendaags, een uur na het vallen van den avond, kwamen twee dier snelzeilende, ligtgetakelde vaartuigen, onder den naam van trincadores bekend, met een' gunstigen wind van de Fransche kust aanzweven, en hielden op de tegenoverliggende haven der vesting St. Sebastiaan aan. Gelijktijdig heschen zij lantarens aan den top der masten; en naauwelijks was dit geschied, of van onder de schaduw der klippen aan den voet des lichttorens schoten vijf roeibooten vol volk te voorschijn en hadden in weinig minuten de zijde der trincadores bereikt. De manschap der booten klom op de grootere vaartuigen over, met uitzondering van twee man, die in elke der booten achterbleven, en met dezelve op hun gemak weder naar land roeiden. Op de beide scheepjes werden nu alle zeilen bijgezet, en een goede oostenwind begunstigde hunne vaart; pijlsnel gleden zij over de golven heen; maar, alsof dit rassche voortspoeden den bevelvoerders nog te langzaam scheen, werden er riemen uitgelegd, en de stoute Biskaaische zeelieden spanden al hunne krachten in, om de snelheid hunner vaartuigen nog te vergrooten. Schuimend stoof het water op voor den boeg en langs de zijden, en glinsterde met dat phosphorieke licht, hetwelk de zee zoo dikwerf aan deze kusten vertoont. De manschap, die op de booten aan boord gebragt was, nam aan dezen arbeid der zeelieden geen deel, die ook, naar hunne dragt en uitrusting te oordeelen, minder voor hunnen stand en hun beroep gepast zou hebben. Zij waren ongeveer vijftig in getal, forsche knapen met barschen blik, sommigen zelfs met eene ware roover- en moorder-fisionomie, doch allen op hun gelaat den stempel dragende van onverzettelijken moed. Hunne kleeding liep nog al tamelijk uiteen; ettelijken droegen blaauwe of groene soldatenbuizen, anderen grijze militaire rokken; allen echter hadden op het hoofd de ronde en vlakke kap, welke de algemeene schedelbedekking der
Carlisten, maar ook van sommige Guerilla-korpsen der Christinos was, en allen waren goed
| |
| |
en gelijkmatig gewapend, met blanken, van bajonet voorzienen snaphaan, terwijl hunne cananas of lederen tasschen volgepropt met patronen waren.
Deze lieden vormden de Guerilla-bende van antonio ramez, die zelf zich op het halfdek van het grootste der twee vaartuigen bevond, in stil en ernstig gesprek met denzelfden man, in wiens gezelschap hij een deel van den voorgaanden nacht in de herberg aan de Bidassoa had doorgebragt. Senor L*** had echter thans zijne kleeding met eene andere verwisseld, zoo als hij ook daarenboven eenen degen had omgegespt en van onder zijnen mantel de grepen van twee pistolen naar buiten keken. Zijn voorhoofd was door peinzen in rimpels getrokken, en zijn oog gaf opgewondenheid en vast besluit te kennen, terwijl hij tusschen de planken aan den boeg van het snelzeilend vaartuig op en neder ging, of, om juister te spreken, zich henen wrong. ‘Het is een waagstuk,’ antwoordde hij op eene zoo even door antonio gemaakte aanmerking; ‘maar het loon, waarnaar wij streven, staat daarmede in verhouding. En heeft er geene verraderij plaats gehad en houdt uw volk stand, zoo blijf ik borg voor den goeden uitslag.’
‘Verraderij kan bezwaarlijk plaats gehad hebben,’ hernam de Guerilla; ‘want zelfs op dit oogenblik weet, behalve gij en ik, nog niemand, waarheen onze vaart gerigt is, of welk het doel onzer onderneming zijn moet. Het ware doel is zekerlijk het laatste, waarop vermoeden vallen kan; en wat mijn volk betreft, daarvoor sta ik in als voor mijzelven.’
Drie uren nadat de zeilbooten St. Sebastiaan verlaten hadden, wierpen zij het anker in den mond eener baai aan een afgelegen deel der kust van Guipuscoa, ten westen van den mond der rivier Orio en op geringen afstand van de haven van Guetaria. Veertig Guerillas met antonio en L*** werden achter elkander in schuiten aan wal gezet; de overige tien werden aan boord gelaten, met uitdrukkelijk bevel, aan geenen der bootslieden te veroorloven naar land te gaan, en voorts op dezelfde plaats de terugkomst hunner kameraden te verbeiden, die nog vóór het aanbreken van den volgenden morgen zou plaats hebben. Alles werd met de uiterste behoedzaamheid en stilte ten uitvoer gebragt; alle licht aan boord der twee vaartuigen was reeds lang te voren
| |
| |
uitgebluscht; de riemen waren met lappen omwikkeld; geen luid woord mogt gesproken worden.
De maan scheen niet, maar de lucht was helder en de sterren schitterden, toen antonio en zijne bende, onder aanvoering van Senor L***, die zich aan het hoofd van den troep gesteld had, de kust verliet en landwaarts introk. Zij marcheerden in eenen enkelen trein, achter elkander en met den de Spaansche soldaten zoo eigenen tred, die in spoed en vermijding van gedruisch slechts met dien der Indianen van Noord-Amerika te vergelijken is. Men kon het, strikt genomen, noch gaan noch loopen noemen; het was iets tusschen deze beiden in, eene soort van vliegenden schuifpas, dien men lang kan uithouden en die toch met groote snelheid over den grond voert. De geleider der bende was blijkbaar met de landstreek, door welke hij trok, ten volle bekend; hij zag noch regts noch links, maar vervolgde zijnen weg in bijna lijnregte rigting, nu eens door wei- en akkerland, dan weder door naauwe holle wegen, en menigmaal, doch voor eene korte poos, langs eenen grooten weg; door bosch en struiken, heggen en slooten, of ook over heuvels, over welke hij met de vlugheid en onvermoeide volharding van eenen Biskaaischen bergbewoner voortspoedde. Van het oogenblik af aan, dat de Guerillas voet aan wal gezet hadden, waren zij op carlistisch grondgebied geweest, te midden eener aan den Pretendent verknochte bevolking en op geringen afstand van talrijke kantonnementen zijner troepen, of ook door hen bezette vestingen. Het late nachtuur echter, de duisternis en de eenzame paden, welke zij volgden, maakten het onwaarschijnlijk, dat iemand hen zien of ontmoeten zou; doch desniettemin gingen zij met de uiterste omzigtigheid te werk. Hunne kleeding en uitrusting was in allen opzigte dezelfde als die der meeste Carlistische troepen: het waren louter Biskaaijers, bekend met de taal en de gewoonten der vijanden, onder welke zij zich zoo onverschrokken gewaagd hadden. Gedurende
eenen togt van drie uren ontmoeteden zij slechts twee menschelijke wezens: vooreerst eene boerenvrouw, die hun vriendelijk goeden nacht wenschte en zonder argwaan voorbijging, daar zij des te meer moest wanen Carlisten voor zich te zien, vermits twee of drie uit den troep een liedje aanbieven, dat onder de partijgangers ge- | |
| |
bruikelijk was, en waarin Don carlos even zeer hoog geprezen als zijne nicht en schoonzuster smadelijk gehoond werden. De tweede, die hen ontmoette, kwam er zoo goed niet af. Een boer, op een' welgevoeden muilezel, kwam aandraven, voegde zich bij de bende, en scheen grooten lust te hebben om in haar gezelschap te blijven. Hij knoopte met de soldaten een gesprek aan, vroeg, van waar zij kwamen, waar zij heen wilden, en wat de reden was, dat zij nog zoo laat marcheerden. De Guerillas hadden hunne les goed geleerd en waren met hunne antwoorden ras genoeg bij de hand; maar de nieuwsgierighetd van den boer liet zich zoo gemakkelijk niet voldoen, en zijne vragen werden eenigzins bedenkelijk.
‘Help mij toch dien babbelaar uit den weg!’ zeî L*** tegen antonio. ‘Hij is al te spionnerend. Vijftig levens mag men niet om een eenig op het spel zetten.’
‘Gij hebt gelijk,’ zeî antonio, terwijl hij stil de sabel trok en zijnen tred matigde. Toen nu de ongelukkige boer voorbij den Guerillas-kapitein kwam, siste oogenblikkelijk een sabelslag door de lucht, men hoorde een zwak gerogchel, en door struiken en rijs viel knetterend een lijk in de greppel, die den weg bezoomde.
Het was een uur na middernacht, toen de kleine bende avonturiers halt hield in eenen hollen weg, die door digt met bosch begroeide bergen heenslingerde, uit welken hier en daar onregelmatige hoeken en rotspunten uitstaken. Alles was stil als het graf. De wind was gaan liggen, en, behalve het gekras van een' uil of het gekwak van een' kikvorsch, dat van tijd tot tijd vernomen werd, was wijd en breed geen geritsel te hooren.
‘Binnen tien minuten zijn wij, waar wij wezen moeten,’ zeî L*** tegen antonio. ‘Het is tijd, uwe laatste bevelen aan uw volk te geven.’
Antonio keurde het goed, en in het volgende oogenblik stonden de Guerillas in eenen kring rondom hunne aanvoerders geschaard. L*** zelf sprak hen aan.
‘Mannen,’ zeide hij, op een niet zeer in de verte schemerend licht wijzende, ‘ginds ligt Aspeitia.’
Algemeene verbazing maakte zich van het volk meester, toen het vernam, dat zij zich werkelijk zoo diep in het hol van den leeuw bevonden.
| |
| |
‘Daar bevindt zich een man,’ ging L*** voort, ‘dien wij nu vatten en naar de trincadores willen brengen. Soldaten zijn er daar geene, en het zal ons niet veel moeite kosten hem gevangen te nemen. Doch mogt desniettemin eene poging tot zijne bevrijding gedaan worden, en was er schijn dat zij kon slagen, zoo herinnert u, dat wij hem hebben moeten, levend of dood, en dat zoo veel goud, als zijn hoofd zwaar is, morgen aan dien man wordt uitbetaald, die het te St. Sebastiaan vertoonen kan. En nu voorwaarts! Raposo zij ons wachtwoord. In geval wij van elkander geraken, hier hereenigen wij ons.’
De mannen traden weder in het gelid, en de marsch werd hervat. Zij waren echter nog geene honderd pas van de plaats, waar zij deze korte halt gemaakt hadden, gekomen, of eene plotselijke schittering verlichtte geheel den hollen weg, en het donderend geluid van een honderdtal snaphaanschoten rolde weêrgalmend door de omliggende bergen. Op hetzelfde oogenblik brak van achter rotsen en boomen, uit struiken en kreupelhout, een evenredig getal donkere gedaanten te voorschijn, en de witte kappen van het vijfde bataillon van Guipuscoa, de veelbeproefde en te regt gevreesde Chapelgurris, werden in de schemering zigtbaar, toen zij, die ze droegen, op de verbaasde Christinos instormden.
‘Hemos perdido’ (wij zijn verloren) stamelde L***, terwijl hij aan den voet eens booms nederzeeg; ‘maar gewaagd moest de worp worden.’
Twee snaphaankogels hadden hem doorboord, en hij stierf bijna op hetzelfde oogenblik. Meer dan het derde deel der Guerillas was door het welgerigte vuur der Carlisten gesneuveld of doodelijk gekwetst; doch, niettegenstaande dit zwaar verlies en zijnen wanhopigen toestand, scheen antonio, die nog ongekwetst was, de tegenwoordigheid van geest niet verloren te hebben, maar voornemens te zijn zijn leven zoo duur mogelijk te verkoopen.
‘Animo, muchachos!’ (moed, jongens!) riep hij, terwijl hij het geweer van een' zijner gevallene kameraden opgreep, op eenen Carlistischen officier, die zijn volk ten aanval voerde, aanlegde en hem nederschoot. Door het voorbeeld van hunnen kapitein voelden de Christinos zich bemoedigd, en openden op hunne beurt tegen den vijand een levendig vuur, dat hem eenige oogenblikken in het voortrukken
| |
| |
stuitte. Maar de overmagt was te groot, dan dat de uitslag van den strijd lang twijfelachtig had kunnen blijven. Antonio deed eene stoute, maar vergeefsche poging, om, voet voor voet vechtende, langs den weg, dien hij gekomen was, terug te trekken. Nadat hij door de wanhopige onstuimigheid zijner aanvallen de Carlisten tweemaal tot deinzen genoodzaakt had, zag hij zich eindelijk geheel omsingeld, en begreep, dat hij den dood op de plaats, waar hij stond, niet meer ontgaan kon. Een verschrikkelijk vuur der Chapelgurris, die door den hardnekkigsten wederstand dezer handvol volks woedend geworden waren, maakte aan de zaak een einde. Vijf Christinos, die nog overbleven, wierpen hunne wapenen weg en baden om lijfsgenâ, doch werden meêdoogenloos neêrgestooten. Antonio zelf lag, doodelijk gewond, op het slagveld.
Eer nog de kruiddamp der laatste losbranding was weggetrokken, verscheen een knaap, op een lomp bergpaard gezeten, ter plaatse, waar het gevecht geleverd was. Hij steeg af, en zocht onder de dooden en stervenden, met welke de grond overdekt was, in het rond; tot dat hij bij antonio kwam, die, met zijn hoofd tegen een rotsblok leunende, aan den weg lag, en wiens bloed uit drie wonden stroomde, waarvan de laatste doodelijk was. Toen hij den stervende herkende, borst mateo (want dat deze het was begrijpt men ligtelijk) in een luid jubelgeschreeuw uit.
‘Ha, antonio mio!’ krijschte hij, ‘ditmaal, schijnt het, hebben wij het dan nog niet tot den Generaalsrang gebragt; wij moeten nog een weinig op de sjerp wachten. Of hebben wij misschien het onsje lood voor ons deel gekregen? Ha, ha! Welnu, dat zal u leeren, een' armen gebrekkige op slaag en oorvijgen te trakteren. Wilt gij dan nu Don carlos niet meênemen, zeg? - ha, ha, ha!’
En nu begon hij rondom den gekwetste te dansen en te springen, terwijl hij schimpliederen op isabella en hare aanhangers brulde en brokken uit Carlistische strijdgezangen hooren liet, tot groot vermaak van eenige. Chapelgurris, die hunne fakkels uit de handen gelegd hadden, om te beter de lijken der Christinos te kunnen plunderen, en die thans bij het flikkerend licht de kuren van den half krankzinnigen knaap stonden aan te gapen, en van tijd tot tijd de smaadredenen aanvulden, waarmede hij den ongelukkigen antonio pijnigde. Deze maakte thans eene beweging, alsof
| |
| |
hij zijn hoofd iets hooger op zijn steenkussen wilde heffen. Mateo knielde digt naast hem neder.
‘Laat mij u helpen, antonio,’ zeide hij, op den toon van bitteren spot. ‘Het schijnt, dat gij dezen nacht op uwe legerstede niet al te gemakkelijk ligt.’
Met deze woorden sloeg hij zijne lange, schrale armen om het lijf van zijn slagtoffer, en spande al zijne krachten in, om het in eene zittende houding te brengen, terwijl zijn ligt beweegbaar gezigt zich tot een leelijke grijns van haat en verachting vertrok. De gekwetste Guerilla liet een steunen hooren, dat woede en pijn hem afpersten, en dat een oogenblik later door een' schellen schreeuw van den gebogchelde beantwoord werd. De armen van dezen laatsten slaakten het ligchaam, 't welk zij vasthielden; knikkend viel zijn hoofd naar voren, en onmagtig zeeg hij over antonio heen, die juist den geest gegeven had. Ettelijken der Carlisten snelden toe, om mateo op te heffen; maar ook hij was reeds dood. Met eene laatste inspanning zijner wegstervende kracht, had de Guerilla een stilet getrokken en het zijnen verrader en pijnigcr in het hart gedrukt. |
|