geluk vinden en, met Gods hulp, in de andere uwe ziel gered hebben.’ De verzoeker gaf duizend verzekeringen zijner opregtheid, en verzocht om verlof, zijn geloof onverwijld te mogen afzweren en tot de overige formaliteiten toegelaten te worden. ‘Geduld! geduld!’ hernam de Vizier; ‘de zaak heeft zulk eene haast niet: het paradijs blijft u, Gode zij dank, verzekerd, indien gij het waardig zijt, en zijt gij zulks niet, zoo is het voor u nog altijd gewin, het tegenovergestelde lot zoo lang mogelijk te ontgaan. In de eerste plaats zeg mij, wie en wat gij zijt, ten einde wij over uwe bevoegdheid kunnen oordeelen.’ De ander verklaarde hierop, dat hij van geboorte een Pool en van beroep schoolmeester was; dat hij door de dwingelandij van eenen edelman, die zijne zuster onteerd en hemzelven vervolgd en tot den bedelstaf gebragt had, gedwongen was geworden de vlugt te nemen; daar hij nu gezien had, dat regt en waarheid in Polen onder Christenen niets golden, had hij besloten een geloof aan te nemen, welks grondslagen deugd en braafheid waren. Na eene wijl gepeinsd te hebben, hervatte de Vizier: ‘Welaan dan, wij zullen u eenen onderwijzer geven, om u in het geloof en de gebruiken van den Islam te onderrigten. Kom over twee maanden weder tot mij, en is dan uw voornemen nog hetzelfde, Inschallah, zoo zal geschieden gelijk gij verlangt.’ - Naauwelijks was de man vertrokken, of de Vizier zond eenen dragoman naar den Russischen gezant, om aan dezen het geval mede te deelen, en hem te verzoeken, nopens de vroegere levensbijzonderheden van den aspirant-renegaat onderzoek te laten doen. Toen de gestelde twee maanden verloopen waren, verscheen de Pool, met den Mollah, die hem onderwezen had, weder voor den Vizier, steeds volstandig in de begeerte om het geloof van den Profeet te mogen belijden. Nadat
hij dit besluit met luider stem en vasten toon en houding verkondigd had, zeî de Vizier tot hem: ‘Luister naar mijne waarschuwing! Volvoert gij uw voornemen en gebeurt u naderhand iets, het zij goed het zij kwaad, zoo is het te laat uw woord weder in te trekken. Zijt indachtig, dat, eenmaal een Moslem geworden, u geene andere bescherming overblijft, dan de wet van den Islam. Er moge komen wat er kome, gij moet u aan de gevolgen daarvan onderwerpen.’ - ‘Ik ben bereid,’ hernam de ander; ‘doe mij de veiligheid en bescherming geworden, welke uwe