Beginselen der algemeene Natuurkundige Aardrijkskunde, door Dr. F.W.C. Krecke, Leeraar der Wis- en Natuurkunde aan het stedelijke Gymnasium te Nijmegen. Met 4 Kaarten. Te Nijmegen, bij J.F. Thieme. 1845. In kl. 8vo. 150 bl. f 1-50.
Ofschoon er aan dergelijke boekjes voor de meergevorderde jeugd geen gebrek zij, vinden wij geene reden, om het voor ons liggende niet onder de bruikbare te noemen. Waarom hier, gelijk het trouwens in de meeste natuurkundige aardrijksbeschrijvingen plaats heeft, een sterrekundig hoofdstuk moet voorafgaan, dat niet alleen uit zijnen aard hoogst oppervlakkig moet zijn, maar ook met het hoofdonderwerp slechts in een zeer zijdelingsch verband staat, begrijpen wij niet regt. Beter behoorde er, onzes bedunkens, een geologisch hoofdstuk in te huis, en wij zouden een kort plant- en dier geographisch overzigt hier in het geheel niet misplaatst hebben geacht. Het een en ander behoort onmiddellijk tot de algemeene kennis der aarde, als natuurligchaam. Wij willen van eenige aanmerkingen, die wij onder het lezen maakten, slechts een paar opnoemen.
Bladz. 5 staat, dat ‘eene der naast bij [onze aarde] zijnde sterren 200,000 malen verder van ons verwijderd is dan de zon.’ Wij weten, dat dit de kleinst mogelijke afstand zou moeten zijn, maar zoo nabij is ons geene ster bekend.
Bladz. 8, dat de satellicten der planeten bij haren omloop altijd dezelfde zijde aan hare hoofdplaneten toekeeren. Van onze maan is dit waar; van de wachters van Jupiter zeer waarschijnlijk; die van Saturnus zijn zeer moeijelijk, die van Uranus bijna in het geheel niet naauwkeurig genoeg waar te nemen.
Bladz. 46 heet het, dat ross en grozier ‘onder begunstiging cener volkomene windstilte, de loodlijn met een gewigt van 340 ponden bezwaard, nedergelaten hebben, zonder ter diepte van 4000 vademen nog den