| |
De beginselen der Materia medica en der Therapie, door Jonathan Pereira, M.D. Professor der Materia medica en Pharmacie aan de Universiteit te Londen, enz. enz. Naar de tweede Engelsche uitgave door L.C.E.E. Fock, M.D. 1ste-3de Aflevering.
(Vervolg en slot van bl. 473.)
Hoofdstuk III. De physiologische werking der artsenijmiddelen: 1o. op het deel, waarop zij worden aangebragt, en 2o. op deelen, die van de plaats, waarop zij worden aangebragt, verwijderd zijn. Deze laatste werking (die op afgelegene deelen) kan langs twee wegen plaats hebben: 1o. door opslorping en 2o. door sympathie of door eenen indruk, die zich door de zenuwen voortplant; aan deze beide laatstgenoemde onderwerpen is het IVde en het Vde Hoofdstuk gewijd. Vooral het Hoofdstuk over de opslorping is met zorg en geheel op de hoogte der physiologische wetenschap bewerkt. Want dat pereira in 1842 nog stelt, dat de opslorping door de chylvaten zich slechts tot een zeker aantal
| |
| |
middelen bepaalt (bl. 128) kan hem niet ten kwade geduid worden, daar valentin in 1844 in zijne Physiologie dezelfde stelling verdedigt en ook eerst in het begin van 1844 de uitvoerige proeven van Prof. herbst zijn bekend geworden. Of oesterlen deze proeven gekend heeft bij het zamenstellen van zijn werk, is niet met zekerheid te zeggen, daar hij noch den naam van dien geleerde, noch zijne proeven noemt; maar het verdient opmerking, dat hij bijna woordelijk tot hetzelfde resultaat komt, als herrst: hij houdt het namelijk voor waarschijnlijk, ‘dass sowohl Lymphgefässe als Venen imbibiren und das Imbibirte weiter in den grossen Blutstrom führen, dass aber die Venen ihres grösseren Calibers wegen in derselben Zeit grössere Mengen der applicirten Stoffe aufzunehmen im Stande sind;’ (p. 53), waarbij evenwel herbst ook nog op de snelheid van den bloedsomloop, in tegenstelling met de traagheid, waarmede de lymphe en chylus bewogen worden, opmerkzaam maakt, als een middel, waardoor zoo vele stoffen in de bloedvaten worden opgenomen, alvorens de watervaten eenig noemenswaardig gedeelte derzelve hebben kunnen opslorpen. Minder beviel ons het volgende Hoofdstuk (het Vde); pereira schijnt zich hier eenigzins van de zaak te hebben willen afmaken; hij vermeldt wel eenige proeven vóór en tegen de stelling, dat de werking der geneesmiddelen zich ook door eenen indruk, die zich door de zenuwen voortplant, kan openbaren, maar geeft geene eigenlijke kritiek derzelve, schoon het blijkbaar is, dat hij voor zich eene zoodanige werkingswijze niet aanneemt. Hetgeen, naar ons oordeel, het meest pleit voor eene zoodanige, zoogenaamde sympathische werking althans van sommige geneesmiddelen, is de snelle werking van eenige vergiften. Wel is
waar heeft blake bevonden, dat er tusschen de inbrenging van het vergif (coniine met acid. hydrochloricum gesatureerd) bij eenen hond en de eerste verschijnselen der werking 15 seconden verliepen, terwijl hij aanneemt, dat de tijd, die vereischt wordt voor de opslorping van eenige zelfstandigheid door de haarvaten en voor de omvoering derzelve door het ligchaam, niet meer bedraagt dan negen seconden. Doch deze laatste stelling is in strijd met de proeven van hering en poiseuille en de daarop gebaseerde berekeningen van valentin, volgens welke er tot eene volledige circulatie ½ tot ⅔ minuut wordt vereischt (valentin's Physiologie,
| |
| |
Nederduitsche uitgave, D. I, bl. 474); terwijl het eerste gedeelte regtstreeks wederlegd wordt door de proeven van Dr. herm. meyer, welke oesterlen (bl. 55) vermeldt en waarbij deze laatste zelf tegenwoordig is geweest; bij deze proeven ondervonden jonge vogels reeds na 2-3 seconden de werking van versch bereid Pruissisch zuur, zoodat zij omvielen en stuiptrekkingen kregen en na een verloop van 5-10 seconden dood bleven. Wij zijn het dan ook in dit opzigt meer met oesterlen, die de waarschijnlijkheid van eene werking door middel der zenuwen aanneemt (bl. 58 sq.), dan met pereira eens. - Hoofdstuk VI. Over de werking van artsenijmiddelen op deelen, die van de plaats der aanbrenging verwijderd zijn. (Hier wordt nagegaan, hoedanig het bloed en de verschillende stelsels van het ligchaam door de geneesmiddelen in hunne werkzaamheid of eigenschappen veranderd worden.) Hoofdstuk VII. Over de natuur der werking van de artsenijmiddelen in het algemeen. (Stimulantia, sedantia, alterantia; - de Schrijver krijgt hier gelegenheid, om de leer van brown en die van rasori te ontwikkelen en tevens kritisch te beschouwen). Hoofdstuk VIII. Over de omstandigheden, die de werking der artsenijmiddelen wijzigen. (1o. De omstandigheden, welke het artsenijmiddel betreffen, en 2o. de omstandigheden, welke het organisme betreffen). Hoofdstuk IX. Over de therapeutische werking der artsenijmiddelen. (De Schrijver vindt hier gelegenheid, om de antipathische, de homoeopathische en de allopathische methode kritisch te behandelen). Hoofdstuk X. Over de wegen, door welke de artsenijmiddelen in en op het ligchaam kunnen worden aangewend (op de huid, de slijmvliezen, weivliezen
enz.) Hoofdstuk XI. Over de rangschikking der artsenijmiddelen. In dit Hoofdstuk worden de voor- en nadeelen der verschillende methodes van rangschikking overwogen; men kan aan geene derzelve eene volstrekte voorkeur toekennen; evenwel zoude onder alle eene physiologische voor den geneeskundige de meeste voordeelen opleveren, indien niet verschillende zwarigheden vooralsnog eene zoodanige rangschikking moeijelijk maakten. De Schrijver laat zich hierover in de volgende bewoordingen (bl. 196) uit: ‘Daar het einddoel der leer der artsenijmiddelen is de kennis der werkingswijze dier middelen, zoo volgt, dat de verkieslijkste en de nuttigste, en daarom ook de leerzaamste rangschikking derzelve, die zal zijn, welke zich
| |
| |
grondt op de overeenkomst van derzelver werking. Doch eene dergelijke rangschikking gaat met zoo veel moeijelijkheden gepaard, - er is nog zoo veel onbekend omtrent de wijzigingen, die de bewerktuigde weefsels ondergaan door den invloed van artsenijmiddelen, - dat het een ieder, die dat onderwerp met naauwkeurigheid beoefent, duidelijk zal blijken, dat, bij den tegenwoordigen stand onzer kennis daaromtrent, eene dergelijke rangschikking slechts onvoldoende kan worden daargesteld.’ De Schrijver volgt derhalve in het bijzondere gedeelte van zijn werk eene dubbele methode; namelijk bij de uit het planten- en dierenrijk ontleende zelfstandigheden, die in de geneeskunde worden gebruikt, volgt hij eene natuur-historische rangschikking, en die uit de onbewerktuigde natuur rangschikt hij volgens derzelver scheikundige eigenschappen. Wij zijn van oordeel, dat pereira hier te weinig in het oog heeft gehouden, wat voor den geneeskundige het bruikbaarst is en dit bruikbare te veel aan het positieve heeft ten offer gebragt, iets, wat men inderdaad uit den geest zijner redeneringen omtrent vitaliteit en dynamismus minder van hem zoude hebben verwacht; te minder nog, daar hij zelf uitvoerig de bezwaren tegen eene chemische en natuur-historische rangschikking der geneesmiddelen behandelt. Wij zijn het dan ook ten volle met oesterlen eens, wanneer hij zegt, dat de moeijelijkheid, om eene physiologische rangschikking op stellige, onwankelbare grondslagen te bouwen, geene voldoende reden is, om van eene poging daar toe af te zien (bl. 103 a.w.): ‘Ist es doch jedenfalls für den Fortschritt ein Gewinn, bei einem tüchtigen Versuche zu Grunde zu gehen, als ihn gar nicht zu unternehmen.’ Pereira zelf is dan ook zoodanig van het belang eener physiologische rangschikking overtuigd, dat hij, alvorens tot het bijzondere gedeelte van zijn werk over te gaan, in Hoofdstuk XII (bl. 204-261)
eene proeve eener rangschikking der artsenijmiddelen naar physiologische beginselen ontwerpt. Het ligt buiten ons bestek, deze proeve hier kritisch te beschouwen, of dezelve met andere, bijv. die van oesterlen te vergelijken, daar zulks eene te uitvoerige behandeling zoude vereischen. Trouwens pereira zelf geeft haar slechts als eene proeve, en daar hij er zijne speciële pharmacologie niet op grondvest, ligt zij in zeker opzigt buiten verband met het volgende en is dus ook minder aan ons oordeel onder worpen.
| |
| |
En hiermede loopt het algemeene gedeelte ten einde. Vóór dat de Schrijver tot het bijzondere gedeelte overgaat, geeft hij een vergelijkend overzigt van het medicinaal-gewigt in verschillende landen en steden, hetwelk voor een werk van zoodanigen aard een belangrijk bijvoegsel is. Op het bijzondere gedeelte zullen wij naderhand welligt terugkomen; er is vooralsnog te weinig van hetzelve aan Recensent toegezonden, dan dat hij het aan eene opzettelijke beschouwing kan onderwerpen: voor het tegenwoordige zij het genoeg, dat ook dit weinige (bl. 273-282) evenzeer als het overige gedeelte des werks de blijken draagt van het hooge standpunt, waarop de Schrijver als schei- en natuurkundige staat, en dat ook hier elk deel op zich zelf afgewerkt en op de hoogte der wetenschap is.
Aan het einde van onze - misschien wel wat uitvoerigebeoordeeling behoeven wij naauwelijks te zeggen, hoedanig ons oordeel over het werk van pereira is. In weerwil van de aanmerkingen, welke wij hier en daar hebben in het midden gebragt, aarzelen wij niet, het een voortreffelijk werk te noemen, hetwelk allezins verdient, in onze taal overgebragt te worden. Daarenboven zijn er twee omstandigheden, welke de overbrenging van dit werk wettigen, meer dan van menig ander. Vooreerst de onbekendheid van vele, welligt de meeste, geneeskunstoefenaren met de Engelsche taal en ten anderen, - wat hiermede vrij naauw zamenhangt, - de onbekendheid met, ja het vooroordeel tegen de Engelsche geneeskundige literatuur. Het moet ieder in het oog vallen, dat de rigting onzer meeste geneeskundigen uitsluitend Duitsch is, waarvoor de degelijke werken, welke in dat land uitkomen, ook veeltijds het regt geven; maar in het geneeskundige is alle eenzijdigheid van rigting verkeerd; en het mag wel algemeener bekend zijn, dan het welligt is, dat er bij onze Engelsche overburen een wetenschappelijk streven bestaat, hetwelk voor dat onzer Duitsche naburen geenszins behoeft onder te doen, ja dat men in Engeland eene rustigheid van onderzoek, eene onbevangenheid van oordeel aantreft, welke men niet zelden bij de uitstekendste geniën in Duitschland mist. Het is dus niet, omdat wij de kennis van produkten van Duitschen grond minder verkieslijk achten, maar omdat wij de onkunde met die van Engelschen bodem als onverdiend beschouwen, dat wij van oordeel zijn, dat de overbrenging van dit werk van pereira meer
| |
| |
dan eene vertaling van eenig Duitsch werk van gelijken aard, aan eene bestaande behoefte voldoet. Daarenboven de vertaling is in goede handen gevallen; men bespeurt doorgaans niet, dat men eene vertaling leest en zoowel door deze goede overbrenging, als door eenige aanteekeningen heeft de Vertaler getoond, niet alleen voor zijne taak berekend, maar ook met het tegenwoordig standpunt van geneeskunde en hare hulpwetenschappen vertrouwd te zijn. Enkele onnaauwkeurigheden in stijl en spelling ontsieren vooral de eerste aflevering, doch de beide volgende minder. Wij zouden betwijfelen, of op bl. 2 de uitdrukking: Door uitwendige oorzaken te weeg gebragte gemoedsaandoeningen wel juist vertaald is. Althans hetgeen wij in dit Hoofdstuk lezen: ‘De gemoedsaandoeningen dezer klasse, welke wij hier in het kort moeten aanstippen, zijn de objective gewaarwordingen, en hebben plaats door de werktuigen van den reuk, van den smaak, van het gehoor, van het gezigt en van het gevoel;’ is meer op indrukken der zintuigen, dan op het eigenlijk gemoed toepasselijk. Stond er in het oorspronkelijke ook external affections of iets dergelijks? Een en ander neemt niet weg, dat wij deze goede vertaling van een degelijk werk met volle ruimte aan ons geneeskundig publiek aanbevelen; te meer, daar ook de Uitgever voor eene nette uitvoering, zoowel van de menigvuldige houtsneêfiguren als van den druk, heeft gezorgd en de prijs van het compres en met eene kleine letter gedrukte werk betrekkelijk laag gesteld is. Wij hopen, dat een genoegzaam debiet Vertaler en Uitgever in het voortzetten hunner onderneming moge ondersteunen. |
|