breekt. Men zie slechts D. I, bl. 49. Een ander bewijs van die mindere oefening zijn de hier en daar, vooral D. II, bl. 129 volg., voorkomende aanteekeningen nopens de inwoners, middelen van bestaan enz. in sommige streken en steden, gelijk ook de staatshuishoudkundige aanmerkingen, als D. II, bl. 132; en, om niet meer te noemen, het zoo dikwijls berispte, dat aan het slot al de helden, heldinnen en bijpersonen nog eens de revue passeren tot het aanteekenen hunner verdere lotgevallen.
Dat de Schrijfster napoleon een' in de geschiedenis doorleerd man noemt, staat D. I, bl. 103. Wij, en velen met ons, missen daarvoor in zijne geschiedenis de bewijzen: was hij het, dan is het te onverschoonlijker, dat zij hem geene leidsvrouw ter wijsheid geweest is. Misstellingen zijn het, dat ‘Johanna haren Ludolf eenen tweeling (men leze tweelingdochters) schonk,’ D. I, bl. 75; dat de ‘invallende eb (lees vloed) hem niet vergunde te wachten,’ D. I, bl. 57; Embden, D. I, bl. 163, hetwelk uit bl. 166 blijkt Bremen te moeten zijn; dat de gelijkenis van het onderscheiden dorschen des graans (Jesaia 28) aan onzen Heer wordt toegeschreven, D. II, bl. 26; dat van den Bloksberg ‘'s menschen oog over de bevolking van millioenen mijlen gaat,’ en meerderen, die wij niet aanteekenden. Lieutenant staat overal voor Luitenant, en de heerschzuchtige Bisschop van Keulen droste zu vischering wordt, D. I, bl. 164, drost-visserij genoemd. Wij raden der Schrijfster, indien zij plan heeft meer romans uit te geven, tegen dergelijke misgrepen te waken, die nog des noods onder het nazien der drukproeven konden verholpen worden, als wanneer eene geoefender hand ook kon maken, dat het werk niet, als nu, door zoo vele taal- en drukfouten ontsierd, het licht zage.