| |
De klagt en vloek van Camilla, vrije navolging uit Horatius van P. Corneille, door Mr. C.H. Perk. Te Amsterdam, bij M. Westerman en Zoon. 1845. In kl. 8vo. 15 bl. f :-30.
Het is voor den letteroefenaar gewis verblijdend, wanneer een kring van letterkundigen het voornemen opvat, om doeltreffende pogingen aan te wenden, ter opbeuring van den vervallen toestand van het vaderlandsch tooneel. Dat dit laatste heeft plaats gehad, vernamen wij uit het korte Voorberigt van het naast ons liggende stukje, bestemd ter oefening van ‘eene aanstaande Tooneelkunstenares, die zeker in de toekomst ons nationaal tooneel tot eere verstrekken zal.’
Het komt er slechts op aan, te onderzoeken, of de hier geleverde proeve ter oefening kan worden aanbevolen; dat is: of zij waarlijk de geschiktheid bezitte, om onze taal en dichtkunst in dát licht te plaatsen, waarin de beminnaar of beoefenaar van beiden deze tweelingzusters zoo gaarne aanschouwt. Zoodanig onderzoek valt des te gemakkelijker, vermits de Dichter te kennen geeft: ‘dat hij, ten einde eenigzins de kracht en sierlijkheid van corneille na te streven, eene zeer vrije navolging beoogd en meer aan denkbeelden dan aan woorden gehecht heeft, en dat hij op verscheidene plaatsen, de aanmerkingen van voltaire raadplegende, met voordacht van den tekst is afgeweken.’
Ten gevolge van deze verklaring vorderen billijkheid en onpartijdigheid tevens, dat wij, de vergelijking van dit stuk met het oorspronkelijke daarlatende, het werk des Dichters alléén beschouwen, zoodanig als hetzelve ons hier, geheel op zichzelf staande, wordt aangeboden.
Reeds de titel heeft iets onbestemds en duisters. Volgens denzelve zou een minkundige op de gedachte komen, dat
| |
| |
de Fransche Dichter corneille eene vertaling van den Latijnschen Dichter horatius geleverd hadde. Dit is echter zoo niet; immers geldt de hier geleverde navolging, uitsluitend, het beroemde Treurspel van corneille, algemeen onder den naam van de Horatiërs bekend, en welke benaming de Heer perk, duidelijkheidshalve, wel zou hebben mogen volgen.
Als maatstaf onzer beoordeeling van een ter oefening vervaardigd dichtstuk, afkomstig van een der medeleden van eenen letterkundigen kring, die zich ten doel stelt den vervallen staat van ons Tooneel te verbeteren, zetten wij de vordering op den voorgrond, dat het geleverde aan de eischen van Taal-, Dicht- en Oordeelkunde behoore te voldoen, en tevens uitmunte door duidelijkheid van denkbeelden en juistheid van uitdrukkingen, die den lezer geen oogenblik doen twijfelen, wat de Dichter bedoelt. Wij willen intusschen het aangeboden stukje aan geene te gestrenge kritiek onderwerpen, ons slechts bepalende tot zoodanige plaatsen, die, bij eene eerste en oppervlakkige inzage, al aanstonds onze bijzondere oplettendheid tot zich trokken.
Reeds bij den aanvang viel ons oog op de toespraak van den ouden horatius:
De kruin eens jongen helds en van een' vader sieren,
Gevlochten tot een kroon voor moed en burgertrouw,
Daar past de klaagtoon niet e.z.v.
Volgens deze niet natuurlijke constructie, slaat hier gevlochten op het onmiddellijk voorafgaande vader, of ook wel op dezen en tevens op de kruin eens jongen helds. De ware meening ware duidelijker en natuurlijker op deze wijze uitgedrukt:
Gevlochten tot een kroon voor moed en burgertrouw
De kruin eens jongen helds en van een' vader sieren,
Daar past de klaagtoon niet.
Stonden gekozen maat en rijmwijze den Dichter hier in den weg, hij had, als beheerscher der taal, die bezwaren moeten overwinnen. Bilderdijk vorderde dit.
Nu triumfzang schalt voor Rome's adelaren.
| |
| |
Later:
En triumf van haar verwinnenden gemaal.
En nog eens:
O, 't is veel ligter 't leed voortdurend verdragen.
De Dichter weet immers, dat zulk een willekeurig verwisselen van korte voor lange lettergrepen evenzeer strijdig is met het metrum als met den aard onzer welluidende moedertaal?
En 't schittrend tempelkoor het hoofd der priesterscharen
In 't purper kleed verbeidt, het dankbaar Vaderland
Gereed is, om, in keur van heilige offerand,
Ter eere van de Goôn den zuivren wijn te plengen,
Voor Rome's zegepraal zijn loflied uit te brengen, e.z.v.
De Dichter schijnt zich niet herinnerd te hebben, dat de Heidensche tempels, inwendig, of het koor niet schitterend, maar donker waren; dat purper hier purpren had behooren te wezen; dat men geen' wijn plengde in keur van heilige offeranden, en, eindelijk, dat men, b.v. in eene vergadering, wel zijne stem uitbrengt, maar nimmer een lied; het laatste wordt aangeheven, gezongen e.z.v.
Nu voegt ook u de toon van dankerkentenis,
En ieder andre kreet is mij een ergernis.
De Franschen mogen dit rijm bezigen; onze rijke taal behoeft en duldt zulke hulpmiddelen niet.
Wie telt de dooden in de schaâuw der zegevanen!
De Romeinsche veldteekens hadden weinig van de scheepsvlaggen der 16de en 17de eeuwen.
Een drietal broeders toch als offers van den dood.
Het enkelvoud van drietal vordert hier offer.
'k Verbreek de boeijen, die, door toeval van het lot,
Mij snoeren aan den wil van 't vaderlijk gebod.
Aan boeijen kent onze taal het vermogen toe van te kluisteren; aan banden of koorden, dat van te snoeren. Tevens kent zij aan een gebod een' eisch toe, maar geen' wil.
| |
| |
Wat sterveling werd ooit, in vreugde en in begeeren,
Zoo onverhoeds vervoerd in ijdel droomverkeeren,
welke beteekenis moet de lezer aan deze beide laatste woorden hechten? Wij weten het niet.
Te vergeefs zochten wij ook naar poëtische schoonheid in den regel:
Gestort in zoo'n ellende en zoo'n vertwijfeling!
Onmogelijk was het ons, een' goeden zin te hechten aan het volgende:
Toen een benaauwde droom mij knellende op het hart,
De helsche furiën, de kaken opgespard,
Mij in een ijskoud zweet weêr van mijn sponde jagen!
De olijf des vredes, hoe begoochlend! was venijn
Voor mijn geschokte ziel.
Volgens den aard der taal wordt venijn alleen van dieren, b.v. slangen en adders, gebezigd; vergif wordt aan de doodaanbrengende voorwerpen uit het plantenrijk, of uit dat der delfstoffen, toegeschreven; waarom de olijf en het venijn hier niet gelukkig zijn in verband gebragt. Onze oude zangers wisten zich natuurlijker en tevens juister uit te drukken.
Ontvlamt men de oorlogstoorts meer vreeslijk en verwoeder;
Het wreede Godsgerigt bestemt en kiest mijn' broeder,
Meer vreeslijk is Fransch-Hollandsch; onze taal heeft vreeselijker. Het Godsgerigt is het middeleeuwsche Godsoordeel, door middel van een tweegevecht; zulk een gerigt kenden de Romeinen niet, evenmin als de Hel, waarvan de Dichter, drie regels later en voorts meermalen, gewaagt. De Tartarus was bij hen het verblijf der boozen.
De vreugd van Alba's volk is geen denkbeeldig schijn,
De Dichter herinnere zich, dat schijn reeds iets denkbeeldigs insluit en dit praedicaat alzoo niet behoeft.
Vergeef mij, Godendom! het haar stijgt mij te berge.
Prozaïscher en tevens het groote met het kleine zonderling vermengende kon de Vertaler zich niet wel uitdrukken!
| |
| |
Eene wedergade hiervan geeft ons een regel van den jongen horatius:
Die valt voor 't Vaderland, die valt met majesteit.
terwijl hij verder zijner zuster aanbeveelt:
Rijs op, wil met gebeên de Hemelgoden naadren,
Dat zij die helsche vlam verdrijven uit uw aadren.
Is het ook niet vreemd te noemen, wanneer camilla, tamelijk inschikkelijk, heeft gesmeekt:
Laat mij aan mijn gevoel den ruimsten teugel vieren,
zij er, twijfelachtig, op laat volgen:
Of mijmrend peinzen, of in felle woede tieren. -?
vermoedelijk om des rijms wille.
De band, die me aan u bond, is als een rag verbroken:
dit een is geheel overtollig en tegen het taalgebruik.
De onmiddellijk volgende regel:
Gij zijt voor mij als uit een moordhol losgebroken,
kon wel in het platste proza niet tot aanbeveling strekken, gezwegen nog van het dubbel rijm.
De tijger, die, drie regels later, komt aangevlogen, zondigt tegen den tijd. Het is toch niet waarschijnlijk, dat de Romeinen uit de dagen van tullus hostilius met deze dieren zijn bekend geweest. Het zij zoo, dat corneille camilla haren broeder een' tijger doet noemen; maar deze feil ziet men in den beroemden Dichter gaarne voorbij, ter zake zijner overige onschatbare verdiensten.
- mijn lang verkropte tranen
Zijn u een walging bij uw ijdle zegevanen.
Tranen wederhoudt men; terwijl verkroppen op zuchten van toepassing is; het eigenaardige van dit woord zelf duidt zulks reeds aan. Welk denkbeeld men, overigens, aan ijdele zegevaandels te hechten hebbe, is ons duister.
De jonge horatius zegt vervolgens:
Ontaarde! waant gij soms in uwe driftvervoering,
| |
| |
Dat zulk een schampre taal mij vrij laat van ontroering,
En gij gevrijwaard zijt vocr mijn verplettering.
Men kan aan een' opgewonden jongeling, die niet nadenkt alvorens te spreken, zulke onpoëtische en bombastische uitdrukkingen vergeven; maar wij hadden zulk eene taal van eenen Dichter, die corneille tot gids heeft, niet verwacht.
Diezelfde teleurstelling ondervonden wij bij den vloek van camilla:
Aan Rome! Rome, dat ik haat gelijk de hel;
Aan Rome, op welks geweld ik al mijn ellend stel;
Aan Rome, dat u schiep, (?) mij breidloos laat braveren, e.z.v.
Maar wij willen niet meer afschrijven, voorbijgaande dat, waarbij de wanhopige de pasvolbouwde stad, in den volgenden regel, een rot noemt, en van zuilen gewaagt, die toen nog niet bestonden; er, eindelijk, geene nota van nemende, hoe zij, ten slotte, tergend genoeg, maar weinig poëtisch, die trotsche stad tot pulver wenscht te zien vermalen! Intusschen had de Dichter corneille nevens zich, en... voltaire geraadpleegd!
Wij hebben onze taak volbragt. Mogt de Dichter van ons in meening blijven verschillen, wij wijzen hem op het meesterstuk van den grooten corneille, hetwelk hij (het zijn zijne eigene woorden) in kracht en sierlijkheid poogde na te streven.
Het smart ons, dat ons oordeel ongunstig moest uitvallen; maar de vaderlandsche kunst en onze schoone moedertaal zijn ons te dierbaar, dan dat wij, waar het beider eer en regten geldt, onze oogen, uit laakbare toegevendheid, voor wezentlijke gebreken zouden mogen sluiten. Is dit een heilige pligt te allen tijde, het is zulks vooral waar er sprake is van eenen arbeid, die kennelijk ten doel heeft, om, voor eerstbeginnende Tooneelkunstenaars, tot een middel van opleiding, studie en oefening te verstrekken. Onze vaderlandsche dicht- en letterkunde zijn zoo gadeloos rijk aan modellen voor de uitwendige voordragt en uiterlijke welsprekendheid, dat het geheel overbodig en even onraadzaam als nadeelig mag geacht worden, tot gebrekkige navolgingen van beroemde meesters de toevlugt te nemen.
Het is geene gemakkelijke taak, ons diep vervallen nationaal Tooneel weder op te bouwen; maar wie zich tot dien veelomvattenden arbeid mogt geroepen voelen, achte het niet
| |
| |
beneden zich, onze vaderlandsche dichtwerken, nevens die van buitenlandsche kunstenaars, te bestuderen, en bij de oude klassieke meesters ter schole te gaan! Eerst dan zal men, bij eene onafgebrokene taalstudie, leeren inzien en verstaan, wat waarheid is, en door eenvoud en natuurlijkheid gevorderd wordt; eerst dan zal men beseffen, dat de zinledige wanklanken onzer dagen den leerling het spoor bijster moeten maken, en niemand tot den weg zullen leiden, die tot het doel der kunst eeniglijk voeren kan.
Wij zeiden in den aanvang dezer beoordeeling, dat wij het werk des Dichters niet met den arbeid van den beroemden corneille wilden vergelijken; immers dan zou ons oordeel nog veel ongunstiger hebben moeten uitvallen; maar voor onze lezers, die de Horatiërs niet zoo dadelijk bij de hand mogten hebben, schrijven wij gaarne den, in ons oog uiterst moeijelijk over te brengen vloek van camilla af:
Rome, l'unique objet de mon ressentiment!
Rome, à qui vient ton bras d'immoler mon amant!
Rome qui t'a vu naître et que ton coeur adore!
Rome enfin que je hais, parce qu'elle t'honore!
Puissent tous ses voisins ensemble conjurés
Saper ses fondements encor mal assurés!
Et, si ce n'est assez de toute l'Italie,
Que l'Orient contre elle à l'Occident s'allie;
Que cent peuples unis des bouts de l'univers
Passent pour la détruire et les monts et les mers!
Qu'elle même sur soi renverse ses murailles,
Et de ses propres mains déchire ses entrailles!
Que le courroux du ciel allumé par mes voeux
Fasse pleuvoir sur elle un déluge de feux!
Puissé-je de mes yeux y voir tomber ce foudre,
Voir ses maisons en cendre et tes lauriers en poudre,
Voir le dernier Romain à son dernier soupir;
Moi seule en être cause, et mourir de plaisir!
Wij vergelijken niet; dit doe de Lezer, die de beide talen genoeg magtig is, om vergelijkingen te kunnen maken! |
|