| |
Levens van beroemde Staatslieden. Vrij bewerkt naar het Engelsch door Daniel Veegens. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1844. In gr. 8vo. VII en 422 bl. f 3-75.
Het is bekend, dat onze Letterkunde, bij de vele voortbrengsels van echten smaak, in ieder vak, nog te schraal verrijkt is met werken, als het hier boven aangekondigde is. De Levens van beroemde Staatslieden, goed ontwikkeld in verhouding van hunne beginsels en tijden, zijn nog weinig naar eisch bewerkt. De Levens van beroemde Mannen en Vrouwen, voorkomende in de bekende verzameling in X Deelen, zijn meestal kort en oppervlakkig, de levensbeschrijving wordt minder opzettelijk uit het oogpunt der staatkundige wetenschap en de ware bronnen geleverd. Terwijl b.v. de Memoriën van joachim rendorp en verdere geschriften en de geboekte gevoelens van dezen te weinig bekenden en geroemden Staatsman, voorhanden zijn, ontbreekt zijne levensbeschrijving met toetsing zijner inzigten in handel, in Staatsregt als anderzins. Wij zouden meer voorbeelden kunnen noemen. De Heer veegens vervulde alzoo eene hoogst nut- | |
| |
tige taak, toen hij het voornemen opvatte en verwezentlijkte, om de Levens van eenige beroemde Staatslieden opzettelijk ons te doen kennen. Zijn arbeid doet ons hopen, dat hij zelf of andere bekwame Landgenooten die taak verder zullen voortzetten. Onze leeftijd heeft er behoefte aan. Bij al het bespiegelende in de politiek, waaraan onze tijdgenooten een zoo werkzaam deel nemen, is het van groot belang ook eens te zien, hoe beroemde Staatslieden de politiek gedreven hebben en in praktijk gebragt; de geschiedenis biedt dan aan de wetenschap de hand, en in dien zin noemen wij het hier aangekondigde werk, schoon het onder den eenvoudigsten vorm in het licht verschijnt, een allergelukkigst en verdienstelijk bewijs, dat de Vertaler aan den eisch van onzen tijd uitnemend weet te voldoen. Indien wij ons ééne hoofdaanmerking veroorloven zouden, dan wagen wij die, welke minder de verdiensten van de hier geschetste Levens zelve betreft, dan hetgeen wij daarbij gemist hebben. De Staatslieden,
aan welker beschouwing, in hun leven en handelingen, dit werk gewijd is, zijn alléén vreemdelingen: ‘Ximenes, de eerwaardige, gestrenge, voor het regeren als geschapene Spanjaard; colbert, aan wien de eeuw van lodewijk XIV zoo veel van hare schittering te danken heeft; en de Britsch-Indische Landvoogd warren hastings, dien zoo velen met den naam van den beruchte hebben bestempeld en die echter onder de grondvesters van Engelands tegenwoordige grootheid niet de minste is.’ Is het al niet vreemd, dat de bekende drie Engelsche letterkundigen james, eyre ewans crowe en f. babington magaulay de levens van de genoemde vreemde Staatslieden hebben uitgekozen, de Vertaler had niet moeten vergeten, dat hij voor Nederlanders schreef, en hij had ons zeer verpligt met er een Leven van een Vaderlandsch Staatsman bij te voegen. Te meer mag ons dit verwonderen, daar de Vertaler zelf in zijne Voorrede erkent, zijne snipperuren anders meestal aan de beoefening der Vaderlandsche geschiedenis te wijden. Hoe gaarne hadden wij alzoo gezien, dat hij ook lust hadde gevoeld een oorspronkelijk bewerkt Leven van eenen Staatsman als bijv. eenen oldenbarneveld, johan de witt, van beverningh, van beuningen, één der van haren's, fagels, van slingelandt, van den spiegel en dergelijken, of uit den
| |
| |
nieuweren tijd eenen g.k. van hogendorp, falck of kemper er bij te voegen. Wij willen hiermede slechts eenen wenk geven; wij mogen toch het plan van den Heer veegens niet vooruitloopen, die misschien, na zijne zoo wel geslaagde poging, lust gevoelen zal, om deze Levens te vervolgen en ons van zijne geheel eigene bewerking dan ook het Leven van een vaderlandsch Staatsman te verschaffen.
Zien wij nu vlugtig, hoe de Heer veegens zich gekweten heeft van deze vrij vertaalde Levensbeschrijvingen. Wij moeten het volmondig erkennen: zijn arbeid is inderdaad voortreffelijk; nergens stuiten wij op gewrongen volzinnen, die eene vertaling verraden, maar alles is vloeijend, los, krachtig en helder van stijl.
De levens zelve wekken de grootste belangstelling. Vooral dat van ximenes behaagde ons nog boven de beide andere. In ximenes zien wij den, ofschoon in godsdienstijver te ver vervoerden, grooten man, onvermoeid werkzaam, bekwaam, met vasten, onwrikbaren wil. In colbert bewonderen wij, wel is waar, den niet minder bekwamen Staatsman, voorstander van handel, kunst en wetenschap, maar tevens den ijverzuchtigen, die zich niet ontzag de laagste middelen te bezigen om eenen fouquet ten ondergang te brengen. In hastings eindelijk, mede wel den grootsten Staatsman van zijnen tijd, maar die geen menschenbloed ontzag, terwijl wij een afgrijzen gevoelen van de offers, die hij bragt, om de echtbreuk te bewerken, waardoor hij zelf echtgenoot werd van de gescheidene. Later moest hij naar verdiensten voor zijne bloeddorst boeten. Deze mingunstige eigenaardigheden benemen ons gewis iets van het genoegen, waarmede wij anders deze Staatslieden met den Schrijver nagingen in hunnen merkwaardigen levensloop, maar zij zijn onafscheidelijk van het overige, en indien men, ook in het staatkundige, de Geschiedenis als leidsvrouw bij de beschouwing van beroemde mannen kiest, is zoodanige vermelding naar waarheid, nuttig tot waarschuwing en leering, dat zij ons, als trouwe getuige, ook de misslagen niet onthoudt, waartoe groote mannen vervallen zijn. In dit opzigt leveren deze Schetsen allermerkwaardigste bijdragen voor menschenkennis en levenswijsheid. Wij zagen dit werk gaarne in handen van hen, die zich wijden aan Staatkunde en Diplomatie, ook
| |
| |
in ons vaderland te weinig, vooral in dezen wegslependen en onderhoudenden vorm, beoefend. Wij herhalen het, werken als deze zijn bij ons zeldzaam, vooral die zóó grondig en uitvoerig en op zóó waardige en geacheveerde geschieden biographische wijze bewerkt zijn: zoodat wij met den Vertaler geheel instemmen en wenschen: ‘dat deze Levens met belangstelling mogen gelezen worden ook door zoodanige onzer landgenooten, die maar al te zeer gewoon zijn uitsluitend verdichte verhalen in handen te nemen, en vooral indien zij hier of daar, door de kracht van het voorbeeld, in een regtgeaard gemoed een vonk van ijver mogten ontsteken om getrouw te zijn aan de les: Wat uwe hand vindt om goed te doen, doe dat met alle magt!’
De werken van eenen fenelon, inzonderheid zijn Télémaque, en andere, zijn te veel als vergeten; en werd er nog niet lang geleden in de opentlijke Vergadering van onze Afgevaardigden luid de klagte geuit over het gebrekkige in de opleiding van toekomstige Diplomaten? Voorzeker een voor de Diplomatie bestemde edelman, een vorstentelg zelf, zal ongetwijfeld echte politieke kennis en onberekenbaar nut kunnen trekken door het lezen en herlezen van een boek, als dit, door den Heer veegens den Nederlanderen medegedeeld.
Indien wij hier eene enkele opmerking mogen maken, niet tegen den inhoud, maar tegen sommige uitdrukkingen in de taal, die anders doorgaans zuiver en smaakvol, gekuischt en welluidend is, dan kiezen wij daartoe eene aanmerking op het gebruik der woorden alvermogend, eeuwig en scheppen.
De Schrijver bezigt deze woorden (gewis onwillekeurig en van lieverlede, zonder opzet; welligt heeft hij ze aan het oorspronkelijke ontleend) van menschelijke handelingen. Alvermogend wordt aldus gebezigd, onder anderen bl. 3. Schoon het ook slechts van menschelijke kracht en binnen de grenzen van menschelijk vermogen voor moge komen, zouden wij ongaarne het woord alvermogend, evenmin als almagtig, willen gebruiken. Er is voor ons gevoel iets stuitends in, om woorden, die gebezigd worden, wanneer men van het Opperwezen spreekt en uitsluitend in den gewonen stijl alleen dáártoe beperkt moeten blijven, ook van menschen te bezigen. Wij gelooven, dat deze gewoonte nog veel meer in de discoursen is ingeslopen, dan in geschriften. Wij
| |
| |
althans kennen zeer beschaafde menschen, die zich niet ontzien, om de woorden almagtig, goddelijk, eeuwig, enz. onophoudelijk in den mond te hebben, ook bij de geringste zaken. Dit geldt ook omtrent het zoo algemeen gebezigd woord scheppen. Wij willen het daarlaten, of het woord oorspronkelijk en taalkundig ook van menschelijke daden en werken gebezigd is geworden, maar het is toch zeker, zonder woordenzifterij, dat wij de eerbiedige overtuiging van velen hier uitdrukken, gelijk wij bekennen er zelve veel aan te hechten, dat het eigenaardig en uitsluitend gebezigd dient te worden alleen van den éénige Schepper van het Heelal. Een goed schrijver neemt in onze rijke moedertaal zijne toevlugt tot geene woorden, die hij niet behoeft, en die, als te gezwollen en gelijk wij meenen, aanstootelijk, afkeuring verdienen. Hoe men daardoor tot uitersten en tot onzin geraakt, bewijst bijv. de uitdrukking, die menigvuldig bij onzen Vertaler voorkomt: bl. 368. Hij (hastings) riep eene nieuwe schepping uit den bajert te voorschijn. Bl. 212. Zoo ergens moest de bekwame man - alles uit het niet scheppen enz.
Wij zouden hier, als minder passend in 't gebruik, kunnen bijvoegen het bezigen van het woord zwanger, algemeen bij onze Nederlandsche schrijvers geliefd; zelfs van eenen man, gelijk bl. 251: lodewijk XIV ging daarvan zwanger; maar wij willen hier niet toegeven aan het zoeken van kleinere feilen, waar zoo groote bekwaamheden in deze vrij vertaalde Levens uitblinken. Wij eindigen met den Heer veegens onzen opregten dank te betuigen en zijn nuttig werk in veler handen te wenschen. Hij vervolge den ingeslagen weg en levere ons dan ook het Leven van een of meer Nederlandsche Staatslieden. |
|