Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver Menschenpokken, Varicellen, Varioloiden, Inoculatie, Vaccinatie en Hervaccinatie, door Dr. Krugelstein, gewijzigd en vermeerderd door S.P. Scheltema, Iste Stads Doctor te Arnhem.(Vervolg en slot van bl. 714 des vorigen jaars.)
Dat de Schrijver, of liever Dr. scheltema, (want deze is het, blijkens de voorrede, voornamelijk, die na bl. 22 het woord voert) geen onbepaald voorstander van de hervaccinatie is, blijkt uit het vorenstaande genoegzaam. Aan het einde van zijn stukje uit zich Dr. scheltema hierover in bepaalde termen en stelt zich eenigzins in oppositie tegen Dr. sas (bl. 34): ‘Als Dr. sas eindigt met de woor- | |
[pagina 11]
| |
den “l'expérience et la raison font une loi de préscrire la révaccination et de s'attacher à la propager avec le même zèle que la vaccine,” dan ontkennen wij de noodzakelijkheid van dat voorschrijven: 1o. Omdat de varioloïde eene ligte ziekte is [altijd?]; 2o. Omdat de hervaccinatie nadeelig kan zijn [!]; 3o. Omdat men dikwijls onnoodige moeite en kosten maakt [!]; 4o. Omdat de meesten toch geheel vrij blijven. Maar wij raden ze aan als voorzigtigheidsmaatregel: 1o. Wanneer de omstandigheden dezelve noodzakelijk schijnen te maken; 2o. Wanneer men dezelve doet met inachtneming van al de punten, die goede vaccinatie waarborgen; 3o. Wanneer de kinderen een kwaadsappig, ongezond gestel hebben; 4o. Wanneer er epidemie bestaat van kwaadaardige pokken.’ Daar de vier eerste punten onmiddellijk tegen Dr. sas gerigt zijn, verwijzen wij onze lezers naar de bondige wederlegging derzelve in het tweede werkje van dien Schrijver (Het levenslang beveiligend vermogen der vaccine ontkend en de revaccinatie noodzakelijk geoordeeld en aangeprezen, Leyden 1845, bl. 32-34, verg. bl. 42-44), waaruit dan ook tevens blijken zal, dat, mogen ook al de varioloïden dikwerf, ja meestal ligt verloopen, er toch nog altoos zoovele zware gevallen overblijven, dat het nog wel der moeite waardig is, zich door eene hervaccinatie tegen dezelve te vrijwaren. De indicatiën, welke Dr. scheltema voor de gevallen, waarin de hervaccinatie gedaan moet worden, geeft, zijn te onbepaald, dan dat zij in de wetenschap eenig gezag kunnen hebben. Rec. is het in alle opzigten eens met Dr. sas, dat men ten opzigte der vaccine de ondervinding is vooruitgeloopen, dat men meer van haar beloofd, meer van haar verwacht en geëischt heeft, dan zij vermogt te geven, dan zelfs in sommige gevallen de ware pokken, waarvan zij waarschijnlijk slechts een analogon is, kunnen verschaffen. Niet door halstarrig vol te willen houden, dat de vaccine levenslang behoedt, zullen de geneeskundigen hare waarde bij den leek handhaven, want aan die levenslange voorbehoeding gelooft de leek niet meer; maar door er voor uit te komen, dat zij dit vermogen slechts tijdelijk bezit, en dat na verloop van jaren, althans voor den gewijzigden vorm der pokken, de deur weder openstaat. | |
[pagina 12]
| |
Ook dit is reeds eene groote aanwinst, door de vaccine verkregen, groot genoeg, om haar eene der heilrijkste ontdekkingen te blijven noemen; dit voordeel wordt nog grooter, daar wij in de hervaccinatie een middel bezitten, om ook deze op nieuw opgewekte vatbaarheid tegen te gaan. Het geschikte tijdpunt voor die hervaccinatie te bepalen, is niet gemakkelijk; wij gelooven wel, dat het achttiende jaar - hetwelk Dr. zimmermann (l.l. bl. 107) als het meest geschikte aanneemt, misschien vroeg genoeg is, wanneer men bij de eerste vaccinatie den, reeds door bryce voorgestelden, voorzorgmaatregel neemt, welken deze geneesheer onder den naam van gewijzigde ‘Schottische Impftechnik’ beschrijft (l.l. bl. 69); maar zoolang deze methode nog niet zoo algemeen is ingevoerd, gelooven wij, dat men het veiligst zal doen, om met Dr. sas (a.w. bl. 36) niet één, maar twee tijdperken voor de hervaccinatie aan te nemen, namelijk tusschen het 8ste en 10de, en tusschen het 18de en 20ste jaarGa naar voetnoot(*); met dien verstande, dat men, bij het niet vatten eener zoodanige hervaccinatie, de kunstbewerking bij het ontstaan eener epidemie andermaal beproeven moet. Wij zouden hiermede onze aankondiging van de door Dr. scheltema vertaalde en vermeerderde verhandeling van Dr. krugelstein kunnen besluiten, ware het niet, dat wij nog een woord over den vorm moesten spreken. De Schrijver volgt niet naauwkeurig de orde, waarin wij zijne beschouwingen hebben ontleed, maar eene zeer vrije, wij zouden zeggen, onordelijke wijze van behandeling, welke doet vermoeden, dat het opstel slechts vlugtig is ter neder geschreven, te vlugtig naar gelange van het gewigt der zaak. Behalve de door ons vermelde punten, worden er nog vele andere aangeroerd. Zoo bijv. vinden wij van bl. 8-19 eene wederlegging van het gevoelen van schönlein omtrent varioloïden en varicellen, welk gedeelte, | |
[pagina 13]
| |
onzes inziens, wel het grondigste der geheele verhandeling is, en vele punten behelst, waarin wij het gevoelen van den Schrijver deelen. De stelling van den Schrijver, dat varioleïden eene wijziging zijn van vatbaarheid voor poksmetstof, welke in het ligchaam door de vaccinatie heeft plaats gegrepen, komt ons een weinig te exclusief voor. Bij iedere pokken-epidemie kan men gevallen bij ongevaccineerden waarnemen, waarbij het niet verder, dan tot vorming van varioloïden komt, wanneer namelijk de vatbaarheid niet bijzonder groot is, of andere omstandigheden afleidend als 't ware voor den ziekteprikkel werken: Rec. nam hiervan eenige voorbeelden in zijne eigene praktijk waar, doch daar de verzekering van eenen anonymus weinig gezag kan hebben, verwijst hij ten overvloede naar het aangehaalde werk van zimmermann (bl. 9 en vervolgens); welke Schrijver ook zelfs varicellen voor eenen in deszelfs ontwikkeling afgebrokenen vorm van variolae schijnt te houden, eene stelling, die al vrij nabij komt aan het gevoelen van rayer, thomson, neumann en anderen, die varicellen en variolae, hoezeer beiden van elkander in verloop en verschijnselen verschillen, voor kinderen van éénen stam houden. En inderdaad, indien men de door vogel nog als varicellen beschrevenen en ook door onzen Schrijver als zoodanig aangenomenen pokkenvorm, waarbij eene zwarte korst gevormd wordt en likteekens nablijven (bl. 16), met de ware pokken vergelijkt, dan moet men óf met burserius (Instit. med. pract. T. II. p. 290. Ed. 1826) vragen: ‘Num hae ad variolas spurias vere spectant?’ óf men moet beide ziektevormen als slechts in graad en ontwikkeling van elkander verschillende beschouwen. - Verder geeft de Schrijver in deze verhandeling de oorzaken op, waarom, naar zijne meening, in sommige gevallen de vaccine niet vat. Schoon wij het ook hier niet overal met hem eens zijn, gaan wij thans dit punt voorbij, daar onze beoordeeling reeds te lang geworden is en deze beschouwingen omtrent het vraagstuk van de hervaccinatie, na goed geslaagde eerste vaccinatie, van minder belang zijn. Aan het slot der brochure deelt Dr. | |
[pagina 14]
| |
scheltema nog een en ander mede, hetwelk hem onder het afdrukken onder de oogen is gekomen en hem der mededeeling waardig toescheen. Het eerste is aan eene van legendre opgestelde verhandeling ontleend en behelst de stelling, dat bij kinderen boven de vier jaren, die gedurende de aansteking met pokkengif worden gevaccineerd, slechts varioloïden, dat is: variolae modificatae, voor den dag komen. Rec. nam zulks zelf een paar malen in zijne praktijk waar, maar durft uit die enkele waarnemingen niet veel afleiden, omdat hij ook in andere gevallen zonder bijkomende vaccinatie, en dan waarschijnlijk door eenen te geringen graad van vatbaarheid, door besmetting met variolae varioloïden zag ontstaan. Hij durft zulks te minder, daar anderen, zooals bijv. Dr. gobee (Klinische Bijdragen, bl. 34-36), op hunne waarnemingen steunende, het juist voor gevaarlijk achten, de vaccinatie te bewerkstelligen bij personen, die aan de besmetting met variolae zijn blootgesteld; een gevoelen, hetwelk waarschijnlijk ook te eenzijdig is, maar ten bewijze kan strekken, dat men niet te overijld uit enkele waarnemingen een algemeen besluit moet trekken. Ook hier verwijst hij naar het meermalen vermelde werk van zimmermann (bl. 52 en vervolgens), welke Schrijver het gevoelen van legendre omtrent dit punt niet deelt. Het tweede bijvoegsel is eene soort van kritiek van het oordeel, hetwelk de Academie des Sciences over vaccine en hervaccinatie heeft gegeven, welke evenwel vrij oppervlakkig en toch zeer uit de hoogteGa naar voetnoot(*) is. Ten slotte | |
[pagina 15]
| |
deelt ons de heer scheltema het geval mede van iemand, die na behoorlijk op zijn eerste jaar gevaccineerd te zijn geweest, op zijn veertiende confluente pokken kreeg; dit geval moet strekken ten bewijze, dat kwaadsappige menschen, ook zelfs na de vaccinatie, nog vatbaar zijn voor echte pokken. Zonderling echter is het, dat ons nergens gezegd wordt, dat die persoon kwaadsappig is, noch ook welke kenteekenen daarvan bestonden. Wij gelooven echter den Schrijver op zijn woord, te meer, daar hij den naam van den persoon noemt, maar halen deze plaats slechts aan ten bewijze, hoe vlugtig en oppervlakkig dit geheele stukje geschreven is. Het is dan ook vooral deze vlugtigheid en oppervlakkigheid, het is de flaauwheid der argumenten, welke ons over deze verhandeling van Dr. krugelstein en Dr. scheltema een minder gunstig oordeel hebben doen vellen. Schoon wij tot hiertoe in vele punten, en met name op het stuk van hervaccinatie, de opinie der beide Schrijvers niet deelen, zijn wij echter bereid, de onze op te geven, mits men ons betere gronden tegenstelle, dan in de beoordeelde verhandeling, overtuigd, dat het in de wetenschap alleenlijk moet te doen zijn, om de waarheid te zoeken. |
|