| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Geschiedenis der Christelijke Kerk onder de leiding der Apostelen. Door Dr. A. Neander. Uit het Hoogduitsch door Dr. J. Meijer, Predikant te Beetgum. IIde Deel. Te Groningen, bij W. Zuidema. 1845. In gr. 8vo. XII en 349 bl. f 3-25.
Ten hoogste ingenomen met neander's voortreffelijk geschrift, welks eerste Deel bereids door ons werd aangekondigd, spoeden wij ons om ook van het tweede Deel der vertaling, hetwelk thans voor ons ligt, eenig beoordeelend verslag te geven.
Het wordt geopend met de beschouwing der Apostolische werkzaamheid van jacobus, johannes en petrus. De Schrijver verzamelt de weinige berigten, die in het tweede boek van lucas en in de verschillende Zendbrieven des N.T. desaangaande verspreid zijn, tot een zoo veel als mogelijk is zamenhangend geheel, en tracht hen alzoo aan de hand der geschiedenis op hunne moeijelijke en belangrijke loopbaan te volgen. Neander wijst met korte maar krachtige trekken het onderscheid tusschen jacobus en paulus aan, en vindt den grond van dat verschil in de geheel eigenaardige vorming en levensomstandigheden van den eerstgenoemde. Hij vereenigt zich met hen, die jacobus voor den broeder des Heeren houden in de eigenlijke beteekenis des woords, en staaft die bewering door eene korte maar grondige beoordeeling der voornaamste bewijzen, die voor en tegen dit gevoelen aangevoerd worden. In het berigt van hegesippus aangaande zijne ascetische levenswijze vindt hij slechts gedeeltelijk waarheid, en verklaart zich uitdrukkelijk tegen het gevoelen, dat jacobus' brief geschreven zou zijn, om paulus' denkbeelden omtrent de regtvaardiging alleen door het geloof, en derzelver misbruik onder de Christenen uit de Joden,
| |
| |
te bestrijden. Even ongegrond echter noemt hij de bewering, dat de brief door een' ander zou ondergeschoven zijn, en schaart zich integendeel aan de zijde van schneckenbürger, wat het vraagstuk naar den tijd der vervaardiging betreft. En gelijk hij gaarne erkent, dat de Christelijke waarheid in dezen brief nog minder ontwikkeld voorkomt, dan elders en later plaats had, is hij zelf niet afkeerig van het gevoelen, dat jacobus dezen brief heeft geschreven in den allereersten tijd zijner eigene Christelijke ontwikkeling. Aangaande het uiteinde van jacobus volgt de Schrijver de voorstelling van josephus, die verkiezende boven het meer fabelachtig berigt van eusebius.
Om de werkzaamheid van den Apostel petrus wel te beoordeelen, wordt eerst op zijne vorming, zijn karakter en zijn vroeger gedrag jegens jezus acht geslagen. Zonder de zwakheid van zijn gedrag te Antiochië te miskennen, beschouwt neander haar echter als eene bloot oogenblikkelijke afwijking, en weert de bedenking af, die daaruit meermalen tegen zijn Apostolisch gezag uitgebragt is. Uit 1 Pet. V:13 maakt hij op, dat petrus in het Parthische rijk tot uitbreiding van het Evangelie is werkzaam geweest, en brengt dien brief tot het tijdperk, kort na de eerste gevangenschap van paulus. Daar hij den tweeden brief voor onecht houdt, gebruikt hij dien ook niet als bron voor de kennis van des Apostels geschiedenis. En ofschoon hij aan de oude overlevering, dat petrus te Rome gekruist zou zijn, te veel gezag toekent, om die te durven verwerpen, houdt hij echter het latere berigt aangaande de wijze van petrus' kruisiging voor ongeloofwaardig op inwendige gronden.
Wat eindelijk johannes betreft, wordt hier aangewezen, dat reeds zijne godvruchtige moeder op zijne aanvankelijke vorming tot Apostel een' weldadigen invloed schijnt uitgeoefend te hebben, dat zijn stil en diepdenkend gemoed hem tot naauwere aansluiting vatbaar maakte aan den persoon onzes Heeren, en hoe het uit deze zijne eigendommelijkheid is af te leiden, dat zich naar hem geen bijzondere partij heeft genoemd in de Apostolische kerk. Belangrijke
| |
| |
wenken worden door neander gegeven aangaande den toestand der Klein-Aziatische Christenen, waaronder wij johannes zien werken. Het oude verhaal van 's Apostels persoonlijke veete tegen cerinthus houdt hij voor eene fabel. Met lücke weigert hij, de Apocalypse voor het werk des Apostels te erkennen, beweert dat dit boek niet ten tijde van domitianus, maar van nero geschreven is, en schrijft hetzelve aan den bekenden johannes presbyter toe, die ook wel op Patmos kan verbannen geweest zijn. - Het Evangelie van johannes houdt hij voor eene bloemlezing uit de geschiedenis van jezus' woorden en reden, betwijfelt echter of het opzettelijk tot wederlegging der Doceten is geschreven, gelijk meermalen beweerd werd, beschouwt den eersten brief van johannes als niet tegen de ongeloovige Joden, maar tegen Gnostische dwaalleeraars gerigt, en erkent ook de echtheid der beide kleinere brieven, die hem in den Canon des N.T. toegekend worden. In de legende van johannes en theagenes meent hij een' geschiedkundigen grondslag te moeten aannemen, en even zoo in het verhaal van hieronymus aangaande de woorden, die hij in hoogen ouderdom gedurig tot de gemeente herhaalde.
Alzoo aan het einde van de geschiedenis der Apostelen gekomen, gaat neander over tot de systematisch geordende voorstelling hunner leer. Het uitvoerigst staat hij stil bij paulus, daarbij tevens ten slotte een' blik werpende op het leerstelsel van den schrijver des briefs aan de Hebreën, korter bij jacobus en eindelijk bij johannes (waarom hij geheel van het Petrinische leerbegrip zwijgt, dat zulk een' uitnemenden overgang van jacobus tot het hoogere Paulinische standpunt zou uitgemaakt hebben, begrijpen wij niet.) Bij de voorstelling van paulus' denkbeelden gaat hij uit van zijne denkbeelden aangaande wet en regtvaardigheid, als waarin de sleutel te vinden is tot verklaring van het eigenaardige zijner opvatting des Christendoms. Aangaande de bronnen, waaruit die opvatting geput is, zegt neander: ‘Wij moeten den Apostel op zijn woord gelooven in hetgeen hij omtrent zijne
| |
| |
onafhankelijkheid en zelfstandigheid als verkondiger van het Evangelie zegt. Het valt wel is waar niet te betwijfelen, of hij bezat eene verzameling van gezegden, daden en voorschriften des Heeren, en deze leverde hem de stof, waaruit hij zijne Christelijke denkbeelden vormde en ontwikkelde: echter werkte de Geest, dien de Heer aan zijne Discipelen beloofd had, in paulus op eene zelfstandige wijze.’ Van uit dit standpunt nu den Apostel beschouwende, gaat neander over, om zijne Anthropologie en Soteriologie, vervolgens de Apostolische leer aangaande het geloof, het nieuwe leven des Christens, kerk en sacramenten, het koningrijk Gods, opstanding en eeuwig leven in een gesloten geheel voor te stellen. Had welligt de rangschikking dezer loci juister kunnen zijn, niemand echter, die het geheel overziet, zal weigeren te erkennen, dat neander menigen diepen blik in de ziel des Apostels geslagen, tot verklaring van sommige zijner uitspraken belangrijke bijdragen geleverd, en den innerlijken zamenhang zijner leer, wat de hoofdzaak betreft, uitnemend aangewezen heeft. Grondiger ware voorzeker zijne voorstelling nog geweest, zoo hij zich aangaande de echtheid van iederen brief, die den naam des Apostels draagt, opzettelijker had uitgelaten, en deze geschriften zoo veel mogelijk bij dit zijn onderzoek chronologisch geordend had, om te zien of er ook hier en daar ontwikkeling was op te merken in 's Apostels dogmatische denkwijze, eene methode, door köstlin in 1843 met gelukkige gevolgen aangewend. Doch wij zijn te dankbaar voor hetgeen wij ontvangen, dan dat wij op bedenkingen zouden willen drukken, meer van formeele dan van materiëele aangelegenheid. Het spreekt van zelf, dat wij in eene aankondiging van beperkten omvang niet alle bijzonderheden, die hier voorkomen, ter sprake kunnen brengen, of van neander's gevoelen
aangaande duistere en ingewikkelde punten verslag geven. Wij behoeven dit ook niet, daar het boek zeker aan iederen wetenschappelijken godgeleerde, die op de hoogte des tijds staat, reeds geruimen tijd in het oorspronkelijke zal bekend geweest zijn, en bovendien
| |
| |
reeds vóór twee jaren in het Tijdschrift Waarheid in Liefde uitvoerig werd aangekondigd. Maar met de meeste vrijmoedigheid kunnen wij ieder, voor wien dit nog noodig zijn mogt, opwekken, om zich met neander's voortreffelijk geschrift van nabij bekend te maken, dat wij, wat den Apostel paulus betreft, verre boven die van usteri verkiezen.
Wat den schrijver van den brief aan de Hebreën betreft, neander houdt hem voor een' man van geheel zelfstandig karakter, die in aanleg, vorming en wijze zijner bekeering van het Jodendom tot het Christendom van paulus verschilde, zachtmoediger en bedaarder was dan deze, en tot den Apostel in eene soortgelijke verhouding stond, als melanchthon tot luther. Met de meeste naauwkeurigheid toont hij aan, dat het dogmatiek verschil, hetwelk hier en daar tusschen die beiden op te merken valt, meer schijnbaar, dan wezentlijk is, terwijl integendeel de geest, in den brief aan de Hebreën heerschende, geheel van de Alexandrijnsche rigting afwijkt, die wij in philo judaeus waarnemen. - De voorstelling der leer van johannes kwam ons voor, geheel in den geest des Apostels en beter geslaagd te zijn dan die van jacobus. Aangaande den laatste zijn neander's opmerkingen slechts kort en oppervlakkig. Wij voor ons vonden ons meer bevredigd door een belangrijk stukje van eene veel minder bekende hand, schoon die schrijver reeds kon voortbouwen op den grondslag door neander gelegd. Wij bedoelen het geschrift van suesema: jacobus, een waardig tegenhanger van johannes en paulus.
De Vertaler heeft zijne taak op eene gelukkige wijze volbragt. Die weet, hoe vele moeijelijkheden aan neander's stijl verbonden zijn, zal hem hiervoor geene erkentenis weigeren. Met lofwaardige vrijmoedigheid heeft hij in sommige aanteekeningen zijne individuëele afwijking van neander's gevoelen aangeduid of gestaafd. Het doel, dat hij zich met zijnen arbeid heeft voorgesteld, worde, onder Gods zegen, bereikt! |
|