Frederik de Groote als mensch.
Een zekere geheimraad, galster geheeten, had zich op ontrouwe wijs aanzienlijke sommen gelds toegeëigend. Ontdekt zijnde, was hij te Spandau op de vesting geplaatst. Na verloop van eenigen tijd ontving de Koning den volgenden brief: ‘Sire! Ik ben de broeder van den ongelukkigen galster, wiens zwaar misdrijf uwe Majesteit met regt bestraft; maar ik ben hem nog meer verschuldigd dan aan mijnen vader. Ik sta in het Maagdenburgsche als predikant op een klein dorp en heb zeven kinderen, terwijl mijne inkomsten niet toereiken om ze te voeden. Toen hij het nog wèl had, ondersteunde mijn broeder mij met ruime hand. Thans zou ik gelegenheid hebben hem dit te vergelden, daar ik tot eenige middelen geraakt ben. Mijn broeder is oud, arm, ziek en gevangen. Schenk mij dezen beklagelijken man, Sire, opdat ik hem tot mij nemen en als broeder mag oppassen en verzorgen!’ De Koning, innig aangedaan, antwoordde: ‘Ik geef u uwen broeder vrij, gelijk gij mij