Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 613]
| |
Mengelwerk.Brief van den heer Böttcher, te Imsen, in Hanover, aan de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank.Verleden jaar deelde de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank eenig berigt aangaande hare oprigting en hare pogingen mede aan den Heer böttcher, te Imsen, in Hanover, een' der eerste en ijverigste voorstanders der onthoudingszaak, aan wiens onvermoeide pogingen deze hare opkomst en bloei in Duitschland verschuldigd is. De Vereeniging ontving, in September van dat jaar, op haar schrijven een allerbelangrijkst antwoord, hetgeen haar overwaardig toeschijnt, om aan een grooter publiek, dan alleen aan hare Correspondenten, bekend gemaakt te worden; te welken einde zij het aan de Redactie der Vaderl. Letteroef. aanbiedt. Reeds eerder ware dit geschied, zoo niet de welvoegelijkheid had gevorderd, dezen brief, vóór deszelfs openbaarmaking, vooraf aan de Algemeene Vergadering der Vereeniging, onlangs gehouden, mede te deelen. Hij is, getrouwelijk uit het Duitsch vertaald, van dezen inhoud:
Waarde Strijdgenooten! Hartelijk geliefde Bondsbroeders!
Ik heb uwen brief met de bijlagen in orde ontvangen, en zeg ul. voor beiden mijnen meest verpligten dank. Met groote vreugde heb ik uit het mij toegezondene gezien, dat ook in Holland regtschapene brave mannen zijn opgestaan, die, gedreven door hartelijke broederliefde, den strijd begonnen hebben tegen het ligchaam- en zielverdervende algemeene gebruik van den brandewijn!Ga naar voetnoot(*) Ook wij Duit- | |
[pagina 614]
| |
schers staan nu reeds sedert 1837 onder de matigheidsbanieren, en wat wij in Gods naam hebben aangevangen, daartoe heeft God nu ook zijnen bijstand en rijken zegen geschonken. Wij zijn nog wel steeds omringd door tegenstanders van alle soort; wij hebben nog wel aanhoudend te kampen en te strijden; maar onder den strijd groeit zigtbaar ons leger. Boven verwachting groot zijn onze uitkomsten, en wij kunnen God niet genoeg danken, dat Hij zich door onze woorden zoo magtig toont. Bepaaldelijk is het mijn geboorteland, het koningrijk Hanover, hetwelk met zijne gelukkige uitkomsten alle andere Duitsche landen verre is vooruitgesneld en hetwelk de meeste Vereenigingen en de meeste medeleden telt. Van de kleinere Duitsche Staten staat Oldenburg bovenaan, welks edele Groothertog een ware vader en vriend van zijn volk, en een opregte bevorderaar van onze groote, hartverheugende zaak is. Maar ook in Pruisen, in Waldeck, in Nassau, in Hessen, in Hamburg en Bremen, in Holstein en Sleeswijk, in Brunswijk bestaan en bloeijen Vereenigingen, en ijverige, regtschapene mannen staan ook dáár aan het hoofd, en bidden en roepen hunne medeburgers toe: ‘drinkt geenen brandewijn.’ - Het aantal der Duitsche mij bekende Vereenigingen bedraagt 650, met meer dan 60000 leden, onder welke echter slechts de volwassene manspersonen begrepen zijn. Daar de leden bij ons den pligt op zich nemen, ook aan hunne vrouwen en kinderen het genot van den brandewijn niet te vergunnen, zoo kan men, de familieleden medegerekend, het driedubbele, namelijk 180000 inwonersGa naar voetnoot(*) rekenen, die, door de Vereenigingen in Duitschland, aan den brandewijn onttrokken zijn. Behalve dezen bestaat er nog een groot aantal, hetwelk, zonder zich aan eene Vereeniging aan te sluiten, in de stilte zich den brandewijn ontzegt, daartoe opgewekt door de leeringen en vermaningen der Vereenigingen. Ja zelfs diegenen, welke nog met drinken voortgaan, kunnen de | |
[pagina 615]
| |
magt der waarheid niet wederstaan, en terwijl zij, met het brandewijnglas voor zich, over ons lagchen en spotten, verminderen zij toch hun vroeger quantum, en drinken, in plaats van ¼ maat slechts ⅛, in plaats van een groot glas slechts een klein, of komen zeldzamer beschonken te huis, zoodat zij, ondanks hun smalen en schimpen op de Vereenigingen, zich echter aan den invloed van dezelve niet onttrekken kunnen. Zoodanige gelukkige wijzigingen en veranderingen zult ook gijl. in uw Vaderland te weeg brengen, indien gij slechts met volharding voortgaat. Want gijl. zult gewis niet met meer zwarigheden en moeijelijkheden, ongeloof en vooroordeel te strijden hebben, dan wij in Duitschland. Ja nog altijd, hoewel sedert zeven jaren de heerlijkste vruchten zich vertoond hebben, ontbreekt het hier niet aan tegenstanders en vijanden, zoowel in steden als dorpen, bij aanzienlijken en geringen, want een slokje heeft voor velen eene sterk bindende kracht, en de winst der slijters, herbergiers en branders is bij den brandewijn te groot, dan dat dezen - en hun getal is nog legio, vooral daar hunne bloedverwanten en makkers (Sipschaft) het met hen houden - aanstonds in onze menschlievende bemoeijingen zouden treden, te meer, daar wij hun geene geldelijke vergoeding aanbieden, maar hen slechts op de wet der broederliefde wijzen kunnen, welke onze Zaligmaker ons heeft gegeven. Wordt echter niet moede, gelijk ook wij niet moede werden! De gelederen der afschaffers worden hier in Duitschland steeds gevulder, en die der drinkers steeds zwakker! Bij het begin meende men alhier, het ware volstrekt onmogelijk, dat men zonder brandewijn, den last en de hitte van den dag dragen, en zonder hem leven kon; hij was noodzakelijk. Toen dit dwaalbegrip door het voorbeeld van hen, die afstand deden, vernietigd was, beweerde men: de brandewijn was toch ten minste voedend en versterkend. Nadat ook deze valsche tegenwerping wederlegd was, zeide men; het was toch raadzaam om hem te behouden. En zoo verviel het eene voorwendsel | |
[pagina 616]
| |
na het andere; het eene vooroordeel na het andere verdween, en thans, nu 60000 volwassenen zonder brandewijn gelukkig en tevreden zijn, en nu even goed als vroeger hun werk verrigten, thans weet men volstrekt niets meer, wat eigenlijk steek houdt, bij te brengen, en de begeerten naar genot en gewin zijn thans bijna de eenige steunsels, die den brandewijn schragen. Als ik het getal der Duitsche medeleden op 60000 begroot, zoo zijn daaronder nog niet begrepen de duizenden, die binnen kort in Opper-Silezië tot de onthouding zijn overgegaan; aldaar is de bevolking door eenen rondtrekkenden matigheidsapostel, den Pater stephan, bij duizenden tot onze zaak toegetreden. De geestelijkheid aldaar, alsmede de fabrikanten, ondersteunen zijne bemoeijingen met ijver, en er zouden dezen zomer reeds 200,000 door hem gewonnen zijn. Dit alles is eerst onlangs geschied, en ik heb daarover nog geene speciale berigten, waarom ik dit resultaat in mijne lijst nog niet heb opgenomen. Geheele gemeenten traden aldaar toe en deden afstand van den brandewijn; eene groote menigte branderijen heeft hare schadelijke werkzaamheid moeten opgeven, en de politieke couranten, wier redacteurs anders meest tegen de zaak zijn, zijn vol berigten en verhalen uit Opper-Silezië, en weten niet genoeg mede te deelen van de gelukkige veranderingen, welke aldaar bij het volk zijn daargesteld, sedert hetzelve afstand deed van den brandewijn en de grondbeginselen der matigheid aannam. Ook in ons land is de Kapellaan seling uit Osnabrück, die laatstleden zomer naar Londen reisde en aldaar vader matthew bezocht, als reizende matigheidsprediker opgetreden. Nadat hij eerst in het Vorstendom Osnabrück met uitnemend goed gevolg gepredikt had, werd hij van de centraal-Vereeniging te Oldenburg derwaarts uitgenoodigd, waar hij meer dan 20,000 leden aangenomen heeft. Thans is hij werkzaam in het Hertogdom Meppen, dus nabij de Hollandsche grenzen. Vandaar zal hij naar het Graafschap Lingen trekken, en alsdan naar het Vorstendom Hildes- | |
[pagina 617]
| |
heim, in hetwelk ik woon. Hij predikt overal, met uitmuntend gevolg, doch slechts dáár, waarheen hij uitnoodigingen van de plaatselijke geestelijkheid ontvangt. Ik merk nog op, dat gijl. vooral op uwe hoede moet zijn, dat de zaak der matigheid geene partijzaak worde. Wij moeten alle partijen in onzen kring trekken, hetzij men Roomsch of Protestantsch, hetzij men liberaal of aristokratisch moge wezen. De brandewijn is aller vijand en de vader van vele zonden en onnoemelijke ellende; - daarom moeten ook allen zich tegen hem wapenen. Die nog van zijnen invloed vrij en tevens een menschenvriend is, moet mede optreden ten strijde tegen hem, en zijne verderfelijke heerschappij zoeken te vernietigen. Dit gelukt echter slechts door Vereenigingen. Dezelve zijn een dierbaar geschenk der Voorzienigheid; - zonder Vereenigingen bereikt men nooit zijn doel. Duitschland levert hiervan het duidelijkste bewijs; want reeds sedert 150 jaren verschenen in Duitschland wetten en besluiten der Regering tegen de onmatigheid; de geestelijken predikten van alle kansels en de onderwijzers vermaanden in alle scholen tot matiging in het genot; maar niets hielp; het brandewijndrinken, als ook de onmatigheid, nam steeds toe, en de eindelijke uitkomst was niet te berekenen. In het begin dezer eeuw, namelijk in het jaar 1800, rekende men in ons Koningrijk slechts 2 kwartierenGa naar voetnoot(*) per hoofd [jaarlijks], en in 1837, toen de zaak der matigheid aanving, reeds 18 à 20 kwartieren per hoofd, van den zuigeling af tot aan den grijsaard! Daarbij was de consumptie altijd nog klimmende, en jaarlijks bragt de belasting op den brandewijn al meer en meer op. Spoedig zouden wij daarheen gekomen zijn, waar men in Zweden was, alwaar men reeds 40 à 45 kwartieren per hoofd rekende. Sedert nu echter in 1837 de Vereenigingen zijn opgetreden en het ondubbelzinnige grondbeginsel der onthouding hebben vastgesteld, sedert zij door leer en voorbeeld hebben bewezen, dat men regt goed zonder brandewijn kon arbeiden en tevreden zijn, sedert is de consumptie | |
[pagina 618]
| |
verminderd, en is met name in Oldenburg en in het Koningrijk Hanover, waar de Vereenigingen reeds den grootsten invloed oefenen, nog aanhoudend dalende. De belasting op den brandewijn klom tot het jaar 1837 in het Koningrijk Hanover steeds hooger, en had reeds de ontzettende hoogte van 554,000 Rthr. bereikt. Sedert is dezelve jaarlijks regelmatig gedaald, en levert thans slechts nog 390,000 Rthr. op, zijnde aldus meer dan 160,000 Rthr. verminderd. En nooit was 's lands kas gevulder, nooit waren onze finantiën in eenen beteren toestand dan thans; want de overige belastingen, bepaaldelijk die op het personeel en op de patenten, brengen jaarlijks meer op, omdat velen, die vroeger door den brandewijn er onder geraakt waren, thans weder belastingen betalen en hun beroep uitoefenen en van onnutte burgers, nuttige arbeiders, van behoeftige huisvaders thans degelijke en gegoede mannen geworden zijn. Ook de misdaden verminderen; want men rekent, dat in Duitschland meer dan de helft aller misdaden, ¾ der armoede, ⅘ der ongelukken en bijna de helft der ziekten, door den brandewijn ontstaan. Waar dus de brandewijn verbannen wordt, daar houden gemelde gevolgen op, en derzelver plaats wordt door vrede, eendragt, orde, werkzaamheid, welvaart, gezondheid en godsvruoht vervangen; vooral daar het niet slechts de huisgezinnen der 5000 dronkaards zijn, die door de Vereenigingen in Duitschland reeds verbeterd zijn, maar omdat het dagelijksche, zoogenaamd matig drinken, veel verderfelijker is voor de beurs en voor de bestendige gezondheid, en ongelijk veel meer aangetroffen wordt, dan het slechts zeldzaam voorkomende onmatig drinken, welk laatste buitendien toch ook uit het matige drinken ontstaat. Ons streven is derhalve niet slechts gerigt op de bekeering der dronkaards, (hoewel ons dezen ook welkom zijn, zoo zij aan hunne beloften getrouw blijven), maar wij werken hoofdzakelijk daarop, dat de gewoonte, het gebruik, de mode van het brandewijndrinken in het algemeen moge ophouden, want dit is de eerste bron, waaruit al het overige voortvloeit. | |
[pagina 619]
| |
Nu moge God ul. in uwe Vereeniging zegenen, opdat gij kracht, lust en volharding moogt hebben, om het reddingswerk der broederliefde uit te voeren! Wordt slechts niet moede in dezen zwaren strijd, de zegen blijft niet achter. Verbreidt vooral vele leerzame schriften, want alleen door leer en overtuiging zullen wij de betere toekomst aanbrengen, en door het voorbeeld van eigene onthouding. Tracht het daarheen te brengen, dat in ieder huisgezin, behalve den Bijbel en het Gezangboek, ook nog een Matigheidsgeschrift voorhanden zij. Roept alle Christenen, alle vrienden van het vaderland op, dat zij u de behulpzame hand reiken. Hebt vertrouwen op de Regering en derzelver Vertegenwoordigers; - deze kunnen niet anders dan ons streven ondersteunen, daar het geluk, de kracht, de welvaart van het volk dáárvan afhangt, of onze grondbeginselen algemeen worden aangenomen of niet; want hoe vele verschillende oorzaken en bronnen er ook wezen mogen, uit welke ziekelijkheid, lediggang, armoede en misdaden voortvloeijen, zoo is echter van deze onderscheidene bronnen die van het brandewijndrinken de mildste en overvloedigste. Gijl. zult dit duidelijk aangewezen vinden in mijn werk ‘de Patriot,’ hetwelk vooral voor beschaafden en meer aanzienlijken is ingerigt en bij dezen groote sensatie verwekt heeft. Men heeft zelfs reeds beweerd, dat alle overige oorzaken en bronnen van menschelijke ellende te zamen genomen niet zoo veel onheil zouden voortbrengen als het brandewijndrinken alleen, en volgens het onderzoek, hetwelk het Parlement in Engeland en ik in Duitschland gedaan heb, is dit ook de waarheid. Ondertusschen, om niet van overdrijving te worden beschuldigd, neem ik tegenwoordig altijd het mindere aan. Gijl. moest mede dit beginsel in uwe schriften volgen. Het door den brandewijn veroorzaakte ongeluk is immers reeds zoo groot en ontzettend, dat het nog altijd onze verwachting overtreft; want tot nu toe waren onze oogen nog door vooroordeelen verblind, en konden wij ons niet voorstellen, hoe veel schade door den brandewijn in de huisgezinnen en gemeenten, in den Staat en de Kerk aangeregt wordt. | |
[pagina 620]
| |
Gijl. moest ook beginnen Afschaffingscouranten uit te geven; deze toch zijn een levendig werkend middel, om licht over ons onderwerp te verspreiden. Wenschelijk ware het, dat in iedere gemeente uit hare kas eene Matigheidscourant bezoldigd, en deze aan de burgerlijke en geestelijke hoofden der gemeenten medegedeeld werd. In Duitschland zien reeds acht zoodanige couranten het licht, van welke ik eenige hiernevens zend; ook eene lijst van de nieuwste schriften en eenige exemplaren van dezelve. En nu beveel ik ul. Gode! Ik reik ul. in den naam van de 60,000 afschaffingsbroedersGa naar voetnoot(*) de hand, en bid ul. mij van tijd tot tijd berigten omtrent den toestand der afschaffingszaak in Holland te doen toekomen. Door mij worden dezelve aan alle Duitsche Vereenigingen bekend, en met hartelijke bondsbroederlijke liefde gelezen. Ik heb ook uwe laatste berigten reeds door de couranten bekend gemaakt. Tevens heb ik aan de Vereeniging tegen het brandewijndrinken in Hamburg geschreven, dat zij met ul. in correspondentie trede en hare courant ul. toezende. Deze Vereeniging is in vele opzigten de werkzaamste in Duitschland, en telt omtrent 2400 leden. De talrijkste in Duitschland is in Osnabrück met omstreeks 3000 medeleden. God helpe ul., dat ook gij zoo ver moogt komen. Deze dag zal ook verschijnen. Menigeen, die heden nog met de afschaffingszaak lacht en spot, is na eenigen tijd alreeds haar ijverigste vriend. Zoo zal het ook bij ul. wezen. Wordt slechts niet moede; laat het aan leerzame volksschriften niet ontbreken; weest steeds werkzaam met liefde en geduld, niet vergetende dat immers wij mede eenmaal door dezelfde vooroordeelen bevangen waren. Ongaarne scheide ik van ul. Ten slotte merk ik slechts nog aan, dat, wanneer gij mij schrijft, gij toch s.v.p. steeds de Duitsche taal moogt bezigen, en, behalve uwen brief, mede een berigt in die taal daarbij voegen, om- | |
[pagina 621]
| |
dat ik de Hollandsche taal niet volkomen magtig ben. Groet ook alle Besturen en Correspondenten uwer Vereeniging, benevens uwe medeleden. Met bondsbroederlijke liefde
Uw Vriend en Strijdgenoot, (get.) böttcher, Pastor, President van de Duitsche Afschaffingsvereenigingen. |
|