| |
De Mongolen. Door Bayle St. John.
De Mongolen behooren tot de groote volkenfamilie, die de oostelijke, midden- en misschien ook noordelijke deelen van Azië bewonen. Doch zij zijn zeer naauw verbonden met de Tartaren, zoo naauw zelfs, dat het dikwijls moeijeis, om de beschrijvingen te onderscheiden, door reizigers van de beide volken gegeven, indien er niet enkele karaktertrekken waren, welke de afhankelijke staat van het eene en de onafhankelijkheid van het andere volk heeft doen ontstaan. Niet vele eeuwen geleden schijnt er zoo weinig verschil tusschen de Tartaren en de Mongolen te zijn geweest, dat hunne namen onderling werden verwisseld. Carpinus levert daarvan meer dan één voorbeeld op; en hij verzekert uitdrukkelijk, dat de Yeka of groote Mongolen, de Su-Mongolen, gewoonlijk Tartaren genoemd, de Merkaten en de Metriten elkander zoozeer in vorm en taal geleken, dat de eenige verdeeling, welke hij kon bespeuren, was in onderscheidene streken en provin- | |
| |
ciën. Misschien moeten wij het woord Tartaren als een geslachtsnaam beschouwen en dien toepassen op al de bewoners van Midden-Azië zonder onderscheid, terwijl de onafhankelijke Tartaren en de Mongolen daarvan de voornaamste onderafdeelingen uitmaken. De overleveringen van deze volken stellen hen voor als de afstammelingen van twee broeders, volgens sommige oude reizigers gog en magog; en zeker, indien wij ons gevoelen bouwen op de meeningen van de stammen van Midden-Azië zelf, dan moeten wij erkennen, dat zij alle naauw aan elkander verwant zijn. IJsbrand ides berigt ons, dat alle, met wie hij in aanraking gekomen was, ijverig waren,
om hunnen gemeenschappelijken oorsprong te beweren. Het is daarenboven bekend, dat de Turken een tak van denzelfden stam zijn.
Ik heb echter ten oogmerk, om mij thans tot de eigenlijk gezegde Mongolen te bepalen, dat is te zeggen de nakomelingen van den stam, die onder de banier van genghis-khan en zijne onmiddellijke opvolgers een groot gedeelte van Azië en het noordoosten van Europa overstroomden en onderwierpen. Volgens rashid-eddin werd de naam Mongool, die, als bijvoegelijk naamwoord gebruikt, dapper, moedig beteekent, het eerst gegeven aan het talrijke kroost van alung-goa, de moeder van budantzar, den tienden voorvader van genghis-khan, omstreeks het jaar 1000. Hij moet later uitgestrekt zijn tot de onderdanen van budantzar; want bij de geboorte van zijnen beroemden afstammeling waren de Mongolen reeds een magtig volk. Later namen verscheidene stammen van verwanten oorsprong denzelfden naam aan, ten einde aanspraak te kunnen maken op verwantschap met de overwinnaars van de dertiende eeuw.
De Ghers of veldtenten van dit herdersvolk werden oorspronkelijk opgeslagen tusschen de bergen en bosschen aan den zuidoostelijken oever van het meer Baikal, langs den mond van de Selinga, die, in het hart van Mongolië ontspringende, hen scheen uit te lokken, om het land binnen te trekken, dat zij later vermeesterden. Zij ves- | |
| |
tigden zich ook op de eilanden van het meer, en Olkkon wordt nog bewoond door hunne afstammelingen, de Buriaten, die fraaije kudden vee bezitten, den grond bebouwen, dien zij zorgvuldig vochtig houden door middel van kleine kanaaltjes, uit de zeldzame wellen afgeleid, jagt maken op wolven, beeren en eekhorentjes, en naar de zuidelijke oevers van het meer oversteken, om robben te vangen. Vóórdat de Lama-godsdienst onder de Mongolen was verbreid, schijnen de wateren van Baikal en het bergachtig eiland, waarvan ik heb gesproken, grootendeels de voorwerpen van vereering te zijn geweest bij het volk van dit gedeelte van Midden-Azië. Olkhon werd en wordt nog door velen beschouwd als de woonplaats van eenen God, die zekere niet juist bepaalde vreeselijke eigenschappen heeft; en aan het meer zelf heeft men bewustheid toegekend en een behoorlijk gevoel van deszelfs belangrijkheid. Het wil zich niet onderwerpen, gelijk men beweert, aan den verachtelijken naam van Osera, slapend of stilstaand water, en eischt den naam van Dalaï of zee. Door deszelfs gesteldheid intusschen is het in de onmogelijkheid, om zich te wreken op hen, die zich aan den vasten wal bevinden. Maar wee hem, die het waagt het met verachting te behandelen, terwijl hij over deszelfs oppervlakte zeilt of des winters rijdt! Stormen loeijen, de golven verheffen zich, het ijs kraakt, en de onbezonnenheid van den reiziger wordt
dikwijls met den dood geboet. Een waaghals van eenen Rus besloot eens het geduld van de waterachtige godheid op de proef te stellen, en toen hij midden op het meer was gekomen, schonk hij een glas brandewijn in en dronk de gezondheid van al de Christenen in Europa, waarbij hij het meer, waaraan hij den hatelijken naam van Osera gaf, tot getuige riep. De verschrikte inboorlingen verwachtten ieder oogenblik het gehuil van den orkaan te zullen hooren; maar het weder was buitengewoon helder, en zij dreven hunne sleden haastig naar den oever, verbaasd over de onbegrijpelijke langmoedigheid van het beleedigde meer.
Het was in zulk eenen toestand en bij dergelijke bijge- | |
| |
loovigheden, dat de stam der Mongolen aangroeide, in kennis en beschaving naauwelijks gelijken tred houdende met zijne naburen, tot aan de geboorte van den grooten temugin, volgens sommigen den zoon van eenen smid, volgens anderen afkomstig uit een oud geslacht, dat het gebruik van smederijen in het land zou hebben ingevoerd, volgens de Chinezen geboren uit de blaauwe wolven en witte geiten, die zij als de voorouders van al de Mongolen beschouwen, volgens rashid-eddin en andere geloofwaardige getuigen, den zoon van budantzar en den kleinzoon van alung-goa. Het is hier de plaats niet, om de daden te verhalen of over het karakter te spreken van dien beroemden veroveraar. Ik zal enkel doen opmerken, dat de Mongolen, na met verbazende snelheid zich naar alle zijden te hebben uitgebreid en de omliggende volken te hebben vermoord of onderworpen, hun schitterend, maar kort tijdperk van zegepraal zagen verdwijnen, en andermaal beperkt werden tot hunne steppen en bergvlakten en genoodzaakt, om van hunne kudden en een weinig akkerbouw te leven. Hunne vestiging in vreemde landen was, zoo wij China en Hindostan uitzonderen, van geenen duur. Zij verstonden er zich op, om versterkte steden te bestormen en te verwoesten, om geregelde veldslagen te winnen, om steden in het midden van woestijnen te bouwen, maar in de meeste gevallen wisten zij geen plan uit te denken en te volvoeren, om de vruchtbare streken, die zij overstroomden, op den duur aan zich onderworpen te houden. Het bleef voor hunne broeders, de Turken, bewaard, om een stelsel te volmaken, waardoor een barbaarsch volk, gelijk zij waren, zich eene duurzame heerschappij kon verschaffen over een beschaafd, maar verwijfd rijk.
De Mongolen intusschen werden spoedig uit hunne grootsche veroveringen verdreven; of liever, zoodra de nieuwe toevoer uit hunne oorspronkelijke woonplaats ophield, smolten zij ineen met de volken, die zij verwonnen hadden, zonder eenigen merkbaren invloed te oefenen op derzelver vorm van bestuur, zeden of godsdienst. De laatste
| |
| |
namen de Mongolen in de meeste gevallen van de overwonnelingen over.
Er zijn twee tijdvakken in de Mongoolsche geschiedenis scdert de dagen van genghis-khan. Het eerste omvat de dertiende, veertiende, vijftiende en zestiende eeuw; de zeventiende was een tijd van overgang; het tweede tijdvak loopt tot onze dagen. Gedurende al dien tijd kan men eene trapsgewijze omwenteling opmerken in de zeden en het karakter van de Mongolen, die zich gereedelijk laat verklaren uit de veranderingen in hunnen staatkundigen toestand en hunne godsdienstige denkbeelden. In de eerste plaats zien wij, hoe de onvolledige beschaving, die zij onder genghis-khan hadden bereikt, spoedig weder verdwijnt voor den invloed van het klimaat en den aard van den grond, dien zij bewonen. Zij behoort niet bij hen te huis en had nooit vasten wortel bij hen geschoten. Zij vervielen al spoedig weder tot hunne oorspronkelijke barbaarschheid en verdeelden zich in stammen, wier aantal gedurig toenam, en die zich alle beroemden te worden geregeerd door eenen afstammeling van den Khan themugin. Intusschen breidde de Kootooktoo, de Mongoolsche opperpriester, met de uitbreiding van de Lama-godsdienst ook zijnen invloed uit, zoodat hij, bij zijne vrijwillige onderwerping aan China, een groot deel der geheele bevolking aan zijne zijde had. Men heeft beweerd, dat de Mongolen op hetzelfde tijdstip, zoo zij slechts hunne krachten hadden gekend, met het grootste gemak niet alleen China op nieuw hadden kunnen veroveren, maar ook de Manchu's zelven. In plaats van te weigeren zich aan het juk te onderwerpen, boog het grootste aantal - ik zonder natuurlijk de Sungariërs uit, die bloedigen tegenstand boden - zich zonder morren daaronder neder; terwijl zij, die hunne onafhankelijkheid handhaafden, zich vergenoegden met strooptogten tegen de
Siberiërs en de Chinezen en tegen de heen- en wedertrekkende karavanen. Hunne aanvallen geschiedden op eene bijzondere wijze. Het was hunne gewoonte, om het gras rondom de legerplaatsen in brand te steken, ten einde alzoo de reizigers te noodzaken
| |
| |
om voor den dag te komen. Dikwijls evenwel waren zij te vreesachtig of te zwak, om de zaak door te zetten, en hunne prooi ontsnapte met het verlies van een paar tenten, of misschien van een paard of kameel; doch de brand, die dikwijls een paar dagen duurde, maakte de gevolgen hunner poging hoogst verderfelijk.
Sedert dien tijd heeft China langzamerhand zijne magt bevestigd; de Mongolen hebben de gewoonten des lands, hoewel aanmerkelijk gewijzigd, aangenomen, en onderscheiden zich thans door zachtheid en leerzaamheid, terwijl zij vroeger woest, onhandelbaar, wreed en onbeschaamd waren. Martini zegt, dat zij nog onderhevig zijn aan plotselinge vlagen van gramschap, en dat bij dergelijke gelegenheden noch vader noch moeder veilig is voor hunne woede; doch in het algemeen erkent men, dat hun karakter gunstig is. Het is moeijelijk te beslissen, of de weldadige lessen van de Lama-godsdienst, dan of de invloed en wetten der Chinezen het meeste deel hebben gehad aan dezen weldadigen omkeer. In allen gevalle is het zeker, dat alle reizigers het eens zijn ten aanzien van de voortreffelijkheid van het Mongoolsche karakter boven dat der andere stammen, binnen den muur gevestigd, die even onderdanig, maar veel minder vriendelijk en gastvrij zijn voor vreemdelingen. Deze voortreffelijkheid blijkt uit de dankbaarheid, welke het herdersvolk gevoelt en betoont voor het kleinste geschenk, terwijl de hebzucht der Chinezen nooit voldaan en zoo groot is, dat erkentelijkheid voor genotene weldaden bijna geheel verloren gaat in verlangen naar nieuwe.
Men moet intusschen niet voorbijzien, dat de Mongolen zeer achterstaan in nijverheid, waarin de Chinezen uitmunten. De laatsten zullen niet ligt een voet land onbebouwd laten, terwijl de eersten er naauwelijks toe te bewegen zijn, om eenig koren te zaaijen. Timkowski verklaart dit op de volgende wijze: ‘De onvruchtbaarheid van de steppen noodzaakt de Mongolen, om dikwijls van woonplaats te veranderen. Altijd uitziende naar weidegrond, moeten zij dikwijls den zomer doorbrengen op plaatsen, verre van hunne lenteen winterverblijven, en derhalve hunne bebouwde velden langen tijd verlaten.’ Doch hunne natuurlijke traagheid komt hier niet weinig in aanmerking. Zelfs in die streken, waar bosch en weide overvloedig zijn; tusschen Kiakhta en Urga bij voorbeeld, bouwen zij geene woningen noch ver- | |
| |
zamelen voorraad voor den winter, maar vergenoegen zich met het inzamelen van een weinig hooi. Als de sneeuw valt, en de koude sterker wordt, dan breken er veeziekten uit, en hun vee sterft in ongeloofelijken getale. De Lama's daarentegen zijn ijverige landbouwers; en de kerkelijke landerijen van Mongolie in plaats van, gelijk elders, hinderpalen te zijn voor de beschaving, zouden, indien het volk daarvoor geschikt was, de kern kunnen vormen van gelukkige ontwikkeling der landbouwkundige nijverheid.
Men heeft de Mongolen zeer verschillend afgeteekend. Toen zij voorwerpen van vrecs waren voor de volken, had men schier geene woorden, om hunne afschuwelijkheid af te schilderen; zij waren meer duivels, dan menschen. Dit vooroordeel is ook door bory de st. vincent overgenomen, die zegt, dat zij de leelijksten zijn van het menschelijke ras, ofschoon hij meent, dat een van hunne stammen, de Turken, de schoonsten zijn geworden, doordien zij verhuisd zijn naar het milde Ionië, Macedonië en Griekenland en zich vermengd hebben met de Circassiërs en de afstammelingen van de aloude Hellenen. Het schijnt evenwel, dat de verhalen van de leelijkheid der Mongolen grootelijks overdreven zijn. Timkowski beweert, dat vele der vrouwen met haren helderen tint, haar vrolijk gelaat, en hare levendige oogen zelfs in Europa fraai zouden heeten; en de Baron de bode verzekert, dat hij Tartaren heeft gezien, die zeer schoon waren. Men moet hieruit niet afleiden, dat ik plan heb eene lans te breken ter gunste van de onvergelijkelijke schoonheid der Mongolen, hetzij mannen, hetzij vrouwen. Wat ik meen, is, dat zij in het geheel niet dat duivelachtig stel gelaatstrekken bezitten, hetwelk men hun wel eens heeft toegekend, en dat zij niet onvatbaar zijn voor schoonheid. Tot de voornaamste kenmerkende trekken behooren een eenigzins puntig hoofd en kin en hooge of liever breede wangbeenderen. Hunne slapen zijn eenigzins hol; de bovenkaak is vierkant, de onderkaak daarentegen eenigzins puntig. Even als bij de Chinezen, steken bij de Mongolen de boventanden uit, zoodat zij somtijds op de benedenlip rusten, terwijl de andere rij binnenwaarts staat. Deze bijzondere vorming heeft grootelijks
invloed op de uitspraak van hunne taal. Doch het opmerkelijkste in het gelaat van den Mongool is de schuinsche plaatsing van de oogen en de afstand tusschen deze, door sommigen tot de breedte van eene
| |
| |
mans hand vergroot. Het eerste is ook eigen aan de Chinezen, die, naar mijn oordeel, de eerste Tartaren waren, die van hunne berghoogten afdaalden, om zich op de vlakte te vestigen, daartoe uitgelokt door de vruchtbaarheid van de oevers der Hoang-ho. In latere tijden veroorzaakte dezelfde reden de herhaalde vermeestering van het land, en de hervorming van de elkander opvolgende indringers tot vreedzame en ten laatste zelfs verwijfde burgers. Ook bij de Maleijers is de binnenhoek der oogen ingedrukt, de buitenhoek naar den kant der slapen hooger; en losson merkte dezelfde bijzonderheid op bij sommige eilanders van den Indischen Archipel.
Sprekende over de oogen der Mongolen, moet ik opmerken, dat zij diep liggen en levendig zijn; de iris is bijna altijd zwart, ofschoon bory de st. vincent verzekert, dat zij blaauw is. Deze onnaauwkeurige schrijver beweert daarenboven, dat dit volk veel baard heeft, vooral op de bovenlip; terwijl alle reizigers, die Mongolië hebben bezocht, daarin overeenstemmen, dat hun baard laat en dun groeit. Zij bewonderen en benijden dit kenmerk van mannelijke schoonheid, en zoo het toeval het aan dezen of genen hunner landgenooten schenkt, dan beschouwen zij hem met grooten eerbied. Ook een vreemdeling kan zeker zijn van eerbiediging in evenredigheid van de lengte van zijnen baard. Snorren, die meer gewoon zijn, worden ook minder geschat; het haar boven het voorhoofd en de slapen wordt afgeschoren, en het overige tot eenen staart gevlochten, die langs den rug neêrhangt. Zelfs de verscheidenheden van het toilet maken merkwaardige onderwerpen uit van studie voor den volkenkenner. Deze eenvoudige wijze, om het gelaat te misvormen, is eene andere meer ingewikkelde, maar even dwaze opgevolgd, die door de oude schrijvers in vele bijzonderheden, maar niet zeer duidelijk is beschreven. Uit hunne berigten kunnen wij opmaken, dat het tijdvak van de grootste staatkundige magt van de Mongolen ook dat was van hunne grootste pracht in kleeding, en dat zij, even als bijzondere personen, omtrent deze laatste achteloozer zijn geworden, naar mate zij dieper zijn gezonken. Het is bekend, dat de Manchus, nadat zij China hadden vermeesterd, bijna hunne nieuwe bezitting hadden verloren, door aan de overwonnenen niet alleen hunne wetten, maar ook hun hoofdtooisel op te dringen. Zij eischten, dat men zich
| |
| |
op de boven beschrevene wijze kappen zou. Het rijk was van het eene einde tot het andere in gisting. Een tijdlang verwachtte men eenen algemeenen opstand; maar de overwinnaars hielden vol, en de Chinezen gaven het sterkste bewijs van hunne vernedering door hunne toestemming, om van zeden zoowel, als van meesters te veranderen. Misschien was het een gevolg van het verlangen der Manchus, om eene herhaling te voorkomen van den beruchten invloed, dien de Chinezen op vorige Tartaarsche overweldigers hadden geoefend. Eene tweede soortgelijke poging werd later in het werk gesteld door den Keizer kien long, die 5000 Manchuwoorden in de plaats stelde voor een gelijk aantal Chinesche, en het gebruik dezer laatsten verbood op lijfstraffen.
Het haar der Mongolen is zwart en van nature overvloedig en niet kort. Onder de naburige Tungusen heeft men voorbeelden gezien van buitengewoon lang haar. Een Russisch gezant spreekt van eenen man, wiens haren vier el lang waren, en wiens zoon in dit punt met zijnen vader scheen te zullen wedijveren. De kleur der Mongolen wordt somtijds afgeschilderd als donkergeel, somtijds als donkerolijfkleurig. De waarheid schijnt te zijn, dat zij vaal en taankleurig zijn. Men zegt, dat de kinderen dikwijls roode wangen hebben, en over het roodkleurig gelaat der vrouwen wordt meermalen gesproken. De statuur der Tartaren is doorgaans gemiddeld. Hunne beenen zijn opmerkelijk door hunne kortheid; ook hunne voeten zijn klein, en hunne knieën zijn een weinig naar buiten gebogen. Hunne dijen zijn dik, hunne schouders breed, hun middel klein, hunne armen lang en sterk. Het eigenaardige van hunne onderste ledematen is misschien het gevolg van het veelvuldig paardrijden, en de kracht hunner armen ontstaat welligt uit het gedurig gebruiken van den boog.
Eenig oppervlakkig berigt aangaande het land, door de Mongolen bewoond, moge op de beschrijving van hunnen ligchaamsbouw volgen.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|