Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 497]
| |
Servië's vrijheidsoorlog.Onder bovengemelden titel is onlangs in Frankrijk in het licht verschenen, en thans ook reeds in het Hoogduitsch vertaald, een opstel van ch. de sor, hetwelk de belangrijkste gebeurtenissen en karakters uit de jongste geschiedenis van dat land met zoo veel geest als waarheid afschildert, en inzonderheid met levendige trekken ons dien geweldigen worstelstrijd voor oogen stelt, die zoo rijk aan dramatische voorvallen en romantische tafereelen is, als weinig andere tijdperken in de jaarboeken der wereld. De Servische opstand, van zijne eerste ontwikkeling tot zijne verbazende uitkomsten, toont ons voornamelijk twee gestalten, die als de hoofdpersonen van dit grootsche treurspel op den voorgrond staan en boven alle andere onze belangneming tot zich trekken; czerny- of kara-george (in het Servisch en Turksch de zwarte Joris) en milosch. Deze twee werktuigen, van welke God zich tot wederopheffing eener Christennatie bediende; deze arme boeren, zonder eenig onderrigt of opleiding, ziet men, als door de magt eener hoogere zending aangegrepen, eene wonderbare bekwaamheid in de krijgs- en regeringskunst aan den dag leggen, alle hun in den weg gestelde hinderpalen onderstboven werpen, tot dat zij eenen troon vinden, waarop zij plaats nemen. Beide deze helden, zoo verschillend in hunne karakters en elkander toch zoo gelijk in hunne uitstekende begaafdheden, hunne geestdrift, hun streven en handelen, bieden aan de studie der menschenkennis eene onuitputbare bron van rijke en merkwaardige waarnemingen. Om hen groepeert zich het geheele tafereel van den Servischen opstand; de vrucht van hun werken is de verlossing van hun vaderland, deszelfs erkenning als onafhankelijke staat van den kant zijner vroegere beheerschers, en deszelfs constitutionele staatsinrigting; voordeelen, welker bereiking des te opmerkelijker is, wanneer men bedenkt, dat zij in een land verkregen werden, dat, als Turksch wingewest, en ook ten deele om deszelfs eigene zeden en gebruiken, als tot het Oosten behoorende kan beschouwd worden. Aan dit belangrijk geschrift ontleenen wij de volgende schets uit het leven van kara-george, dat karakter vol wilde grootheid en ruwe deugden, vol heldenmoed en be- | |
[pagina 498]
| |
sluiteloosheid, kracht en zwakheid, stouten ondernemingsgeest en middelmatige bekwaamheid in staatszaken. ‘Kara-george is een dier reuzen, die, waar zij hunnen voet nederzetten, den grond doen dreunen en daveren, maar tevens onbekwaam zijn om iets te grondvesten en op te bouwen.’ Dus sprak naroleon in 1809 te Weenen van den aanvoerder der Servische insurrectie, die, na twintig jaren voor de verlossing zijns vaderlands van het Turksche juk met vrucht gestreden te hebben, nog niet geleerd had, aan hetzelve het eerste levensvereischte, eenen vasten regeringsvorm, te schenken. George petrowitsch, naderhand zoo beroemd onder den naam van kara-george, werd in het jaar 1770, in het dorp Wischewzi, van arme ouders geboren. Hij was een dier gloeijende, sombere en zwijgende organisatiën, die geschapen schijnen om den veldheersstaf te voeren, en of allen tegenspoed te overweldigen, of de fortuin op de moeijelijkste proeven te stellen. Wanneer de natuur te midden eener natie van slaven zulk een mensch doet ontstaan, geeft zij hem tot uitzigt, of den troon of het schavot. In het tiental jaren van 1800 tot 1811, dat groote tijdperk van het Fransche Keizerrijk, brak kara-george's roem door, en verwierf zich, ondanks de merkwaardige gebeurtenissen, welke destijds aller oogen in Europa tot zich trokken, algemeene oplettendheid. In alle kringen werd zijn naam genoemd, werden zijne ongehoorde wapenfeiten, zijne aan het wonderdadige grenzende dapperheid, zijne Spartaansche handelingen, die gelijkelijk de kenmerken van het schrikkelijke en het verhevene droegen, verhaald en wederverhaald. Om Servië zelf, dat kleine land van weinige mijlen omtreks, dat op de kaarten naauwelijks aangeduide punt, bekommerde destijds bijna niemand zich nog; maar met kara-george hield geheel de beschaafde wereld zich bezig. Deze varkenshoeder, die, aan het hoofd van eenige duizend arme boeren als hij, vijftien jaren lang geheel de Ottomannische magt onder bevel harer beste veldheeren weêrstond, haar stap voor stap van den grond zijns zoo lang onder het juk gebukten vaderlands terugdrong, moest eene levendige nieuwsgierigheid, eene innig deelnemende belangstelling verwekken. Voor de prentwinkels verdrong zich de menigte, om een' blik te kunnen slaan op zijn beeld met de sterk gekenmerkte gelaatstrekken, het hooge voor- | |
[pagina 499]
| |
hoofd, het schrikwekkend oog, het uitzigt alsof hij heer van geheel de wereld was, alles nog verhoogd door zijne schilderachtige landskleeding, welke hij nimmer heeft afgelegd. Op de markten, aan de hoeken der straten stond het volk met bewondering naar de liedjeszangers te luisteren, die op hunne wijs, in hunne breedsprakige dichtrijmen, de groote daden van den herdersheld bezongen, en juichte hun handenklappend bijval toe. George's kindschheid was eenzaam en treurig voorbijgegaan; de spelen en verlustigingen der jeugd had hij niet gekend. Zijn ontembaar vrijheidsinstinkt vond genoegen in de ruwe maar krachtige bezigheden des vechoeders, in wiens zwervend leven hij zich eene volstrekte onafhankelijkheid had weten te verschaffen. Nog als een zeer jonge knaap kookte zijn bloed, vonkelden zijne groote, zwarte oogen, bij het zien der Turken, die zoo gehate overheerschers; hij ontvlood hunne nabijheid, en dreef zijne kudden, verre van de woningen der menschen, op afgelegene, bijna ontoegankelijke weideplaatsen. Weken, soms geheele maanden verliepen, dat men hem in zijn dorp niet zag. Wat mogen destijds wel de droomen van den knaap geweest zijn? Verrees misschien de schim van het oude, eens vrije, krijgshaftige Servië, bij den klank der volksgezangen, welker natuurtoonen hij in deze eenzame en woeste oorden deed weêrgalmen? Of verscheen welligt, in die dichterlijke en heldere nachten van het Oosten, eene liefelijke, aanminnige willis der wouden van Schumadia, en fluisterde hem schitterende droomen der toekomst in het oor, voorspelde hem gevechten, wonderdaden en eene kroon om zijne fiere slapen? En wanneer dan, bij zijne terugkomst in de vaderlijke woning, zijne moeder hem vroeg; waarom hij aan deze ruwe en wilde levenswijs boven huiselijkheid en het leven in den boezem des gezins de voorkeur gaf, antwoordde het hooghartige kind, met den glimlach der verachting om de lippen: ‘Omdat daar ginds de slaaf zich ten minste vrij mag wanen.’ Zoo verging george's vroegste jeugd. Later dreef zijn rustelooze geest hem, om, hoezeer van geldmiddelen ontbloot, eenen handel in varkens te ondernemen. Hij slaagde hierin, en, twintig jaren oud zijnde, kon men hem, voor eenen Servischen boer, rijk noemen. Maar rijkdom zonder vrijheid had voor hem geene bekoorlijkheid. ‘Ik acht dit | |
[pagina 500]
| |
geld slechts in zooverre ik het eerlang tegen staal en lood zal kunnen verruilen,’ antwoordde hij zijnen ouden vader petroni, toen deze, als beveiliging van het verkregene, hem vermaande in betere verstandhouding met de Turken te leven, van welke hun lot afhankelijk was. Op eenen winteravond zat geheel het gezin in het gemeenschappelijke stookvertrek der hut; de vrouwen sponnen, rondom eene tafel gezeten, boven welke, aan een balk hangende, eene lamp ook de overige deelen der kamer verlichtte, waarin de mans zich bezig hielden met het maken of herstellen van hun akkergereedschap. In eenen hoek aan den haard zat petroni op eene iets meer verheven zitbank, en zong, volgens zijne gewoonte, bij de droefgeestige toonen der guzla, eene oude volksballade, welke de daden van vroegere dagen in het destijds vrije vaderland afschilderde. Eensklaps opent zich de deur; op den drempel verschijnt een man van rijzige gestalte, in een pels gewikkeld, op het hoofd een hoed met breeden, neêrgeslagen rand. Vóór hij binnentreedt luistert hij, ziet buiten regts en links in het rond, en eerst nadat hij zich verzekerd heeft, dat hem niemand volgt, sluit hij de deur, maar blijft nog steeds aan dezelve staan, met eenen dolk in de eene hand en de andere op eene der twee in zijn' lederen gordel stekende holsterpistolen gelegd. ‘Vader, geef mij uwen zegen! moeder, bid mijnen beschermheilig st. joris, den dapperen strijder, dat hij mij bijsta in mijne ballingschap!’ sprak de man op bijna blijmoedigen toon. ‘George, vermetele jongen! wat hebt gij gedaan?’ riep de grijsaard, en breidde zijne sidderende armen den zoon te gemoet. ‘Ik heb eenen Turk gedood,’ gaf deze met fierheid ten antwoord. ‘Wee! wee!’ roept angstig de moeder en wringt in wanhoop de handen. ‘O christus, erbarm u over mijn kind!’ ‘Toen ik van Schiprovati naar Wischewzi terugkwam,’ vervolgde de jongeling, ‘voerde mij de Duivel eenen Janitsaren-aga in den weg; hij was te paard, ik te voet. “Uit den weg, Christenhond!” riep hij mij toe, “en neem den hoed af voor uwen heer!” - Ik drukte mijnen hoed nog vaster op het hoofd en zag hem scherp aan. Hij trok een pistool en mikte naar mijn hoofd; ik verbrijzelde het | |
[pagina 501]
| |
zijne met dezen knaap hier. Thans kan ik niet meer in het bewoonde land blijven, maar trek naar onze broeders in de bergen, om het leven van eenen Heiduk te voeren. Doen de Turken u iets om mijnentwille lijden, zoo kom ik terug en lever mij over.’ ‘Dat verbied ik u, op straf van mijnen vloek!’ riep de vader. ‘Vlied, ongelukkig kind, en moge God u behoeden!’ Op dit oogenblik hoorde men buiten de stappen van iemand, die ijlings naderde, en terstond daarop werd er aan de deur geklopt. De grijsaard, van zijne zitplaats opspringende, vliegt naar het bed, tast in den stroozak, trek er een schietgeweer uit, en plaatst zich nevens zijnen zoon. De overige manspersonen scharen zich, gewapend met hunne zeissen, rondom hen; terwijl te gelijk de moeder met de haast der wanhoop eene lange stang grijpt, het stroo, dat boven aan dezelve eene tweesnijdende kling omwikkeld houdt, er afstroopt, en, met radeloozen blik op haren man en haren zoon gevestigd, het zware wapen in hare zwakke handen vooruitsteekt, om hun tot bescherming te strekken. Ettelijke seconden lang heerscht eene doodsche stilte en zet aan dit tooneel eene onbegrijpelijk plegtige uitdrukking van angstige verwachting bij. Niemand dezer ongelukkigen valt levend den vijanden in handen: in hunne blikken is het besluit te lezen, dat hun mond niet uitspreekt. Een tweede en sterker kloppen volgt. ‘Wij moeten er een eind aan maken,’ zegt george, en, zijnen dolk tusschen de tanden nemende, in elke hand eene pistool, opent hij snel de deur en vertoont zich op den drempel. Een meisje stort het vertrek binnen. ‘Geloofd zij God!’ fluistert de moeder en zinkt op de knieën. ‘Ik ben het, vrienden! - Het is uwe bruid, mijn dappere george!’ ‘Jelitza! mijne geliefde jelitza!’ roept de jonge man en drukt haar met vervoering aan zijn hart. ‘Ik wachtte op uwe komst; ik bespiedde u, toen gij hier henen gingt. En gij anderen, vreest niets,’ voegde zij er bij; ‘mijn vader en mijne broeders hebben aan den ingang van het dorp post gevat: door een afgesproken teeken zullen | |
[pagina 502]
| |
onze buren gewaarschuwd worden, en naderen er Turken, dan melden zij het ons.’ ‘Ga, mijn zoon, terwijl het hier nog veilig is! - Vlugt, george!’ voegde de grijsaard op meer gebiedenden toon er bij. ‘Mijn arm kind! Ik bezweer u in den naam des hemels, doe het!’ zeî de moeder en strekte de zaamgevouwen handen naar haren zoon uit. ‘Vlugt, george, het moet zoo zijn!’ zegt het meisje zuchtende. ‘Jelitza. - U vaarwel zeggende, geef ik u uw jawoord terug,’ zeide, met half gesmoorde stem, de jonge man. ‘En ik, george, ik neem het niet aan. Ik wil trouw en eed bewaren, in deze booze tijden even als in de goede.’ ‘Ik ben een balling, een balling voor zeer langen tijd.’ ‘Ja, gij wordt balling, wordt vervolgd, omdat gij eenen Turk gedood hebt, een' van onze gevloekte onderdrukkers. Heil, heil u, mijn moedige bruidegom!’ ‘Maar gij weet niet, dat ik de wijk wil nemen naar de bosschen, om er, gezamentlijk met onze broeders, krijg te voeren tegen onze vervolgers?’ ‘Ik volg u weldra. Wilt gij, dat nog heden de Pope ons verbond zal inzegenen, george’ ‘Zou ik u dan tot bruidschat het ellendige leven van eenen Heiduk schenken, arm meisje?’ zeî george, zijne barsche stem verzachtende. Vervolgens voegde hij er met vastheid bij: ‘Neem uw jawoord terug, jelitza! Voor ballingen zijn er geene bruiden.’ ‘Neen, nimmer doe ik dit!’ ‘Nu dan, het zij zoo! Voor dit leven en het volgende de uwe, jelitza!’ Het goede meisje wierp zich aan de borst haars bruidegoms. ‘Doch bedenk nog één ding; na mijne vlugt zullen deze schandelijke geweldenaars allen vervolgen, die mij liefhebben; zoo zij nu, om op mij wraak te nemen, u geweld aandeden?’ De jonge man zeide dit met het innigste gevoel, want de gedachte doorsneed hem de ziel. ‘Ga en vrees niets, george! - dit hier zal mij voor hun geweld beveiligen,’ antwoordde zij bedaard en trok een' verborgen dolk ten halve uit hare keurs. ‘Dit is het eenige tooisel,’ voegde zij bitter lagchend er bij, ‘hetwelk der vrouwen van het overheerde Servië nog overblijft.’ | |
[pagina 503]
| |
Tranen, de eerste misschien, welke de jonge man vergoten had, biggelden hem over de door zon en weder bruin en hard gewordene wangen, toen hij zijne ouders en bruid bij het afscheidnemen omarmde. ‘Vaart allen wèl! ik zal over u waken; wee hem, die u een haar op het hoofd durft krenken! En thans,’ voegde hij er met kracht bij, ‘is de teerling geworpen: eeuwige krijg, strijd op leven en dood tegen de Ottomannen!’ Met deze woorden verdween hij. Dit voorval besliste over het leven van george petrowitsch en over het lot van Servië. Over geheel den grond van het ongelukkige Servië, zoo lang het aan de Turksche sabel onderworpen was, gebeurden elken dag, elk uur, dergelijke hartverscheurende tooneelen. De Heidukken, gewoonlijk bergroovers genoemd, versterkten hun getal door vlugtelingen uit de Serviërs der vlakte, wanneer er van dezen, met regt of ten onregte, door de Turksche policie vervolgd werden. De beschuldigde vlood in de overoude bosschen des vaderlands, en vond er, na zich met hen, die om soortgelijke redenen deze wildernissen bewoonden, verbroederd te hebben, eene woeste onafhankelijkheid; hun ongeluk was een gemeenschappelijk lot, en derhalve maakten zij ook gemeenschappelijke zaak en leefden broederlijk met elkander. Slechts tegen de Turken voerden de Heidukken krijg, en namen hun niet zelden de geldtransporten af, die van Konstantinopel naar Belgrado gezonden werden; door hunne landslieden werden zij niet als vijanden beschouwd. In den winter nam men hen in de dorpen op; de bewoners verborgen hen in hunne hutten; sommigen keerden zelfs eerst met het voorjaar in de wouden terug, zoo niet eene gewigtige onderneming de aanwezigheid van al de leden der bende vereischte. Later, gedurende de onophoudelijke gevechten van den opstand, vonden de gezinnen der ongelukkige opstandelingen bij hen eene to vlugt; grijsaards, vrouwen en kinderen verlieten hunne hutten, zetteden zich met hunne kudden in de bosschen neder, en bragten van daar, met trotsering van duizend gevaren, hunnen echtgenooten, kinderen en broeders, die in de vlakten streden, levensmiddelen toe. Een jaar na zijne komst bij de Heidukken was georgr reeds in het bezit der waardigheid van oppersten aanvoer- | |
[pagina 504]
| |
der, en bestuurde de aanvallen met eene bekwaamheid en onverschrokkenheid, die de Turken deden bevroeden, dat de Heidukken thans aan hunne spits een opperhoofd moesten hebben, dat voor de heeren des lands zeer te vreezen was. Tot nog toe hadden hunne verrigtingen zich beperkt tot het plunderen van reizigers en het van tijd tot tijd opligten van regeringsgelden op de groote wegen; thans echter strekte het aanranden van personen en van goederen zich reeds tot binnen de steden uit. Elken dag ontmoette de Turksche policie de sporen van eenen geheimen invloed, die den geest des oproers onder de nabij het gebergte wonende bevolking verbreidde, en aanhoudende deelsgewijze weêrspannigheden bevestigden ten overvloede het bestaan eener uitgestrekte zamenzwering tegen de Turken. Bij de gevechten, die tusschen de Heidukken en de tot hunne bestrijding uitgezondene troepen voorvielen, ontwikkelde george alle eigenschappen van den bekwaamsten partijganger. Aan het hoofd zijner volledig gewapende en in oefening en krijgstucht uitmuntende benden bragt de onverschrokken aanvoerder, door de juistheid zijner bewegingen en de stoutheid zijner aanvallen, wanorde en schrik in de gelederen zijner vijanden, en, met de te weeg gebragte verwarring zijn voordeel doende, vervolgde hij hen met het zwaard boven hunne hoofden, en overdekte den grond met Turksche lijken, zonder zelf veel volks te verliezen. Nimmer nam hij een' open veldslag aan, waarbij de schrikwekkende onevenredigheid van getal de zijnen mogt doen wankelen en het zelfvertrouwen der Muzelmannen verhoogen. Een sterk, zwart paard berijdende, beheerschte george, met zijn donkerbruin gezigt, zijne sterk geteekende trekken, die door vliegende lokken van gitzwart haar omgeven waren, met zijn dreigend voorhoofd, vreeswekkenden blik, onstuimige gebaren, fiere taal en kolossale gestalte, al wat hem omgaf; george, de Servische boer, in zijne gemeene kleeding, welke hij nimmer heeft afgelegd, scheen geboren om overal en over allen te heerschen. Nimmer verwonnen, steeds overwinnaar, werd de Heidukken-hoofdman de schrik der Turksche soldaten. In hun bijgeloof schreven zij hem tooverkrachten toe en noemden hem kara-georg.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 505]
| |
Maar weldra moest de Turksche regering ook erkennen, dat de aanval een beslissend staatkundig kenmerk had aangenomen. Niet lang duurde het, of bij alle ernstige gevechten stroomden de bewoners der vlakten toe en stonden hunne broederen uit het gebergte bij; vervolgens, nadat zij hun hadden helpen de overwinning behalen, keerden zij tot hunnen landarbeid terug.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|