het daar gegeven berigt, zou de van dennenhont vervaardigde kist, waarin men het lijk van den dichter gelegd had, ten grave gedragen hebben. Eerst aan de herhaalde pogingen van eenen jeugdigen geleerde gelukte het, nadat hij aangeboden had, al de kosten, die op de reeds gemaakte schikkingen gevallen waren, te dragen, eene den overledene meer waardige ter aarde bestelling te bewerken. Tevens verzocht een jonge beeldhouwer verlof aan de familie, om voor zich een afgietsel van schiller's gelaat te mogen nemen; het werd hem veroorloofd, en aan deze omstandigheid hebben wij het wedervinden en behoud van 's dichters overschot te danken. Toen namelijk, eenentwintig jaren naderhand, Koning lodewijk van Beijeren, bij een bezoek te Weimar, schiller's graf verlangde te zien, verwekte zulks aldaar een' geweldigen schrik; want, o schande! niemand wist, waar schiller lag. Burgemeester schwabe, die in der tijd den grooten dichter had helpen begraven, ondernam het, daaromtrent nasporingen te doen. Het Kassen-gewelf, waarin schiller bijgezet geworden was, was een dompige en vochtige grafkelder; elke fatsoenlijke familie had de bevoegdheid, om zich het begrafenisregt in hetzelve te koopen, en zoo werd dan kist op kist gestapeld; de volgende drukten gedurig de vroegere door hare zwaarte in elkander, en schiller's kist had er nu reeds 21 jaren gestaan! Het slechte dennenhouten getimmerte moest dus reeds lang vergaan, het geelkoperen plaatje met schiller's naam, dat er op gehecht geweest was, reeds lang door roest verteerd zijn. Doch schwabe deed niettemin alle pogingen, die nog mogelijk waren, om het gebeente van den dichter te vinden. In zekeren nacht, ten elf ure, steeg hij in het Kassen-gewelf neder, verzeld door den timmerman, die
de kist gemaakt had, en door den ouden doodgraver. Met hulp van deze lieden begon hij zijne nasporingen. Negen kisten werden uit den grafkelder gehaald; vervolgens pakte men drieëntwintig doodshoofden in een' zak en droeg ze naar het huis van den burgemeester. Verscheidene ontleed- en andere geneeskundigen werden geraadpleegd, ook het afgietsel gehaald, en toen men eenen in alle deelen met hetzelve overeenstemmenden schedel gevonden had, hield men zich vastelijk overtuigd, dat deze en geen andere aan schiller toebehoord moest hebben. In den volgenden nacht werden de overige doodshoofden en kisten weder in het graf gedragen. Schiller's schedel werd plegtiglijk, onder treurmuzijk, in de bibliotheek geplaatst; men hield redevoeringen over de verdiensten en den roem van den grooten afgestorvene; kortom men deed alles, wat men vroeger bij schiller's begrafenis had behooren te doen. Langen tijd daarna viel het göthe in, dat het toch nog mogelijk zijn moest, om ook het overige gebeente te verzamelen, vermits schiller meer dan gewoon lange armen gehad had, en ook