Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijV.Wij hebben Mistress tower verlaten, in zwijm liggende en aan lucy's zorgen toevertrouwd, terwijl de Heer tower en Sir bichard ijlings den kleinen alfred gingen opzoeken. De weduwe beijverde zich met alle vlijt, om hare Mevrouw in het leven terug te roepen, hetgeen haar ook eindelijk gelukte. Zoodra Mistress tower bijgekomen was en haar bewustzijn weder erlangd had, wierp lucy zich voor hare voeten. ‘Mevrouw,’ zeide zij, ‘ik moet in uwe oogen een mon- | |
[pagina 444]
| |
ster schijnen; gij zult mij niet kunnen vergeven, en evenwel.....’ ‘Evenwel?!’ riep Mistress tower. ‘En evenwel,’ ging lucy voort, ‘heb ik uwen zoon niets anders - en dat nog slechts weinige uren lang - laten ondervinden, dan hetgeen, waaraan men den mijne nu reeds acht lange dagen onderworpen had.’ ‘En met welk regt hebt gij dat gedaan, lucy?’ ‘Met het regt eener moeder, wier kind men onder de slagen en mishandelingen van eenen ruwen, onbarmhartigen fabrijkwerker laat bezwijken; met het regt eener moeder, wier klagten men niet hooren wilde, wier smeeken men met spot terugstiet; met het regt eener moeder, die uwen man, Mevrouw, wilde toonen, aan welke onmenschelijke folteringen hij een arm, weerloos kind prijs geeft!’ Terwijl zij dit zeide, was lucy van den grond gerezen, en stond in bedaarde waardigheid voor hare meesteres, derzelver wederantwoord wachtende. Zoo het scheen vreesde zij slechts één ding, te weten dat men het oogmerk niet begrijpen zou, hetgeen haar tot de daad gedreven had. Dit nu verklaard hebbende, had zij niets meer te zeggen. Mistress tower zag de weduwe met verbaasde blikken aan. Lucy was voor haar geene dier onbeduidende dienstboden, aan welke men eenvoudig hun afscheid geeft, zoo men hen al niet met schande wegjaagt, welke men soms zelfs straft, of tot straf aan een' geregtsdienaar overlevert. Lucy moest met andere oogen beschouwd, op andere wijs behandeld worden. Binnen weinig dagen kon zij hare nicht, kon zij de gade en wel de beminde gade van eenen man worden, rijker dan haar eigen, en niet alleen rijker, maar aanzienlijker dan de fabrikant beweren kon in de maatschappij te zijn. En deze kleine dick, dit mischandelde, misschien verminkte kind, de zoon van lucy, de serjantsweduwe, was mede niet langer een gewone leerjongen; hij was een jonge heer, aan wien men de beroemdste leermeesters, de beste opvoeding geven, dien men trachten zou in staat te stellen een jongeling te worden, waardig de behuwdzoon van Sir richard grandville te zijn. Doch, al ware dit alles ook niet aldus geweest, zou men desniettemin de zaak niet hebben durven voor het geregt brengen; want daar had men naauwkeurig bewijs van de daad moeten leveren en het offer van lucy's wraak aan den | |
[pagina 445]
| |
regter moeten vertoonen. Aan den zieken of gekwetsten alfred zou lucy dan den mishandelden dick tegenovergesteld hebben, en de regters, in dit geschil naar billijkheid willende oordeelvellen, zouden omtrent de uitspraak in geene geringe verlegenheid geweest zijn. Over het algemeen zijn wij er verre verwijderd van, te willen beweren, dat de Engelsche wetten de barbaarsche behandeling, waaraan men de kinderen, die in de fabrijken werken, onderwerpt, of billijken of slechts gedoogen; integendeel, hoezeer menigmaal een oog toegedrukt, hoezeer de arme door bangmaking of omkooping menigmaal bewogen wordt, van zijne geregtsklagt af te zien, straffen die wetten streng en onverbiddelijk, zoodra zulk eene klagt werkelijk aanhangig gemaakt en bij het onderzoek ook werkelijk gegrond bevonden wordt. Daarenboven lag er Mistress tower veel aan gelegen, Sir richard's vriendschap te behouden. Zij reikte dus aan de weduwe hare hand toe en zeide: ‘Mijn man had ongelijk, uw verzoek niet toe te staan, lucy, en gij.... Doch ik hoop, dat ik mijn kind behouden en gezond mag wederzien, en dat de wreede proef, welke gij genomen hebt, u ten minste bewijzen zal, dat uwe bezorgdheid ongegrond was.’ Zij sprak nog, toen de Heer tower, met zijnen zoon op den arm, de kamer binnentrad. Het aangezigt van den kleine gloeide in koortshitte, en door de gescheurde lompen, waarmede hij bekleed was, henen, konde men duidelijk de sporen van pegg's woeste wreedheid ontdekken. De bedenkingen, welke de gramschap van Mistress tower hadden doen bekoelen, waren ook in stilte door den Heer tower gemaakt, wiens toorn, dien hij tegenover lucy bedwingen moest, zich in dubbele mate over pegg uitstortte. ‘Die rampzalige!’ riep hij; ‘die ellendeling! Zie slechts, hoe het arme kind toegesteld is, Mistress!’ En de kleine alfred kwam uit de armen van zijnen vader in die zijner moeder. ‘De booswicht!’ vervolgde de Heer tower; ‘mijn kind zoo te mishandelen! met een' leerknaap zoo om te gaan!.... Ik heb hem oogenblikkelijk uit mijne dienst gejaagd!.... Wat u betreft, Jufvrouw lucy.... ik hoop, gij zult het mij vergeven. Gisteren heb ik uw even regtmatig als gepast verzoek afgewezen, maar thans.... Hier, ziet gij, dit is het contract, hetwelk gij terug verlangdet.’ Dit zeggende, trok hij het verdrag uit den zak, hetwelk | |
[pagina 446]
| |
hem tot heer over dick's jeugd, ja zelfs over diens leven maakte. Hij scheurde het papier aan stukken en reikte die aan de weduwe toe. ‘Gij zijt streng en wreed geweest,’ zeî hij tot haar; ‘maar thans hoop ik, dat gij Mistress tower in de zorg voor mijn kind zult bijstaan, en dat alfred onder uwe oppassing genezen zal.’ Lucy, door eene vergiffenis, welke zij niet verwacht had, en door eene welwillende goedheid, welke zij niet begrijpen kon verdiend te hebben, verbijsterd, sloot den kleinen alfred met drift in hare armen, en snelde, door Mistress tower gevolgd, met hem de kamer uit, om den armen knaap naar zijn bed te dragen, en hem, door zorg en liefderijke behandeling, vergoeding te verschaffen voor den verschrikkelijken toestand, welken hij, door haar toedoen, bijna een' dag lang had moeten verduren. ‘Zouden zij misschien beter zijn, dan ik dacht?’ zeide zij bij zichzelve; ‘zouden zij slechts uit onverstand gezondigd hebben?’ Dit echter was niet alzoo: geheel het gedrag der echtgenooten ontsprong uit het Engelsche cant, die huichelachtige gewoonte, om zich beter voor te doen dan men is, en om zijne ware gevoelens ten behoeve van zijn eigenbelang te verbergen. Het voorval, dat het huis der tower's in opschudding en het leven van den kleinen alfred in gevaar gebragt had, deed bij Sir richard eene menigte bedenkingen ontstaan. Hij laakte lucy niet. Waar was ook immer een verliefde, die de door hem beminde vrouw gelaakt zou hebben? Verre vandaar, beschouwde de Luitenant lucy's gedrag integendeel als eene daad van moed en vastheid, als de meer dan natuurlijke poging eener moeder, die, geen ander wapen hebbende dan list, deze tot bondgenoot harer zwakheid maakt, op deze wijs haren zoon redt en tevens anderen menschelijkheid leert. Eenen blik in zijn binnenste werpende, gevoelde hij zich, ten opzigte van lucy, schuldiger dan zelfs de towers het waren. De moed ontzonk hem. Hij waagde het niet, de weduwe op te zoeken, haar van zijne liefde te spreken, en haar om hare hand te vragen. Mistress tower, door hem reeds tot zijne vertrouwde gekozen, wildé hij nu ook tot zijne bemiddelaarster maken. Hiertoe hield hij met haar een nieuw gesprek, waarbij hij, zonder echter eene bekentenis zijner schuld te doen, het masker afligtte, | |
[pagina 447]
| |
dat gewoonlijk zijne ware gevoelens verborg, en open en onverbloemd voor zijne denkwijs uitkwam. ‘Lieve clara,’ sprak hij tot zijne nicht, ‘gij kent mijne ongelukkige liefde; en ofschoon ik u eerst kort geleden daarvan voor het eerst gesproken heb, meen ik echter alle reden te hebben, om mij overtuigd te houden, dat zij reeds vroeger door u bemerkt is. Die liefde heeft in de hinderpalen, welke zich daartegen verzet hebben, slechts nienw voedsel gevonden. Zij is alvermogend geworden, en ik gevoel, dat mijn leven van lucy's jawoord afhangt.’ ‘In dat geval zijt gij van een lang en gelukkig leven verzekerd!’ hernam Mistress tower; ‘want, naar den ijver te oordeelen, welken gij nog onlangs in deze zaak getoond hebt, als ook naar het stilzwijgen, dat gij mij verzocht in acht te nemen, zult gij gewis zelf aan Mistress sommers bereids haar geluk verkondigd hebben.’ ‘Gij vergist u, Mevrouw! Ik heb het niet durven wagen,’ zeî Sir richard, de oogen nederslaande. ‘Het niet durven wagen?’ riep Mistress tower vol verwondering uit. ‘En waarom dan niet?’ ‘Wijt het aan beschroomdheid of aan trotschheid, clara,’ zeî richard; ‘maar ik weet slechts dit, dat ik onvermogend zijn zou mijne zelfbeheersching te behouden, wanneer deze vrouw aarzelen mogt mijn aanbod aan te nemen en ik vreezen moest mij te zien afwijzen. Mogt zulk een ongeluk mij treffen, zoo weet ik niet, waar het mij toe zou kunnen brengen.’ ‘U afwijzen, richard! Welke vrouw zou er niet trotsch op zijn, uwen naam te dragen en u voor eeuwig den haren te kunnen noemen? En gij kunt denken, dat lucy....? Neen, richard; deze vrouw zou dan waarlijk het verstand moeten verloren hebben!’ ‘Nu, ga gij dan bij haar, spreek met haar in mijne plaats, en meld mij dan de zoo gewenschte uitkomst.’ Mistress tower beloofde, den haar opgedragen last te zullen vervullen, waarbij zij echter in stilte de dwaasheden beklaagde, waartoe de liefde somwijlen hooggeplaatste en welgeboren stervelingen wegsleept. ‘Eene dienstbode te trouwen,’ zeide zij bij zichzelve, ‘is reeds een wonderlijke inval; maar te vreezen, dat zulk eene persoon het bij haar gedane aanzoek zal afwijzen, grenst waarlijk aan volstrek te krankzinnigheid!’ | |
[pagina 448]
| |
Mistress tower gevoelde zich zelfs vernederd door de rol, welke zij bewilligd had bij deze gelegenheid op zich te nemen, en zij vond daarvoor slechts eene verontschuldiging in de meer dan zusterlijke genegenheid, welke zij haren bloedverwant richard toedroeg. Vrouwen sympathiseren over het algemeen ligter met de hartstogten van anderen dan wij mans, en Mistress tower dacht, dat, daar zij nu toch eenmaal het huwelijk niet verhinderen kon, het best zou zijn, daarbij de bemiddelaarster te spelen. De beide kinderen bevonden zich weder volkomen wèl. Dick was uit de fabrijk in het woonhuis teruggekeerd en op nieuw alfred's speelmakker geworden. Op zekeren avond, dat Mistress tower de weduwe alleen in den tuin gewaar werd, waar de kinderen gewoon waren, bij goed weder, met elkander te spelen, ging zij naar haar toe, sloeg vriendelijk den arm om haar heen, en, terwijl deze zoo ongewone vertrouwelijkheid lucy innerlijk deed beven, zeide zij tot haar: ‘Lucy, het komt mij voor, dat Sir richard grandville u sedert lang bemint.’ ‘Zoo is het, Mevrouw!’ ‘Hij beminde u, toen gij nog meisje waart, en gij weêrstondt al zijne verleidelijke aanbiedingen met eene braafheid, die ik niet genoeg kan prijzen.... Wie weet, wat er gebeurd zou zijn, wanneer gij zwak geweest waart!.... Schande en verlatenheid zouden misschien uw lot geweest zijn, terwijl hij thans daarentegen u meer dan immer bemint.... en u wil trouwen.’ ‘Ik wist het, ik wist het,’ antwoordde lucy als in verstrooijing van gedachten; ‘ik wist, dat het zoo zou eindigen.’ ‘Ik twijfel er niet aan,’ viel Mistress tower weder in. ‘Waar is de vrouw, die het niet gevoelt, wanneer zij bemind wordt.’ ‘En denkt gij, Mevrouw, dat dick in Sir richard een' vader vinden zal?’ vroeg de weduwe. ‘Ik ben daarvan ten volle overtuigd. Richard is te zeer een man van eer, dan dat er zelfs met een woord over dit punt gesproken behoeft te worden. En gij, lucy,’ vervolgde Mistress tower, wier nieuwsgierigheid door de vertrouwelijkheid, welke zij zich verwaardigde te toonen, gelijk ook door den last, die haar opgedragen was, volkomen | |
[pagina 449]
| |
geregtvaardigd werd, ‘en gij, lucy, bemint gij Sir richard ook?’ ‘Ja, Mevrouw, ik bemin hem,’ antwoordde de weduwe, zonder merkbaar aangedaan te zijn, en als eene vrouw, die zich sedert lang op zulk eene vraag had voorbereid. ‘Dan zult gij binnen weinig dagen de vrouw van Sir richard zijn.’ ‘Dat hangt daarvan alleen niet af, Mevrouw!’ ‘Ik versta u; gij meent ook van Sir richard; doch deze, dit verzeker ik u, wenscht niets vuriger, dan u, zoo spoedig het wezen kan, de zijne te noemen.’ ‘Nu dan,’ zeî lucy, ‘daar gij wel zoo goed hebt willen zijn, in Sir richard's naam met mij te spreken, zoo zult gij ook misschien de vriendelijkheid wel willen hebben, hem mijn antwoord over te brengen.’ ‘Zeer gaarne, lucy, zeer gaarne. Gij zegt dan ja?’ Lucy nam uit hare tasch een' brief, dien zij reeds lang gereed gehouden had, en gaf dien aan Mistress tower over. ‘Een brief, lucy! een brief!’ riep deze. ‘Ik had gehoopt, dat gij vertrouwen in mij stellen zoudt. Zeg mij ten minste, wat het beteekent, dat gij reeds vooruit geschreven hebt. Laat mij richard's lot uit uwen mond vernemen; zeg mij, wat die brief behelst.’ Lucy aarzelde met haar antwoord. ‘Stel vertrouwen in mij, lucy; leg uw hart voor mij open. Bemint gij Sir richard inderdaad?’ ‘Onuitsprekelijk, Mevrouw, en dat reeds sedert langen tijd!’ riep lucy, en hare oogen vulden zich met tranen. ‘Zoo zult gij hem dan trouwen, en deze brief behelst niets anders dan de toestemming, welke hij van u hoopt te ontvangen?’ ‘Deze brief behelst een geheim, waarover ik het regt niet heb te beschikken.’ ‘Als dat zoo is, dan wil ik niet verder bij u aandringen, lucy,’ hernam Mistress tower, en verliet, in hare verwachting teleurgesteld, den tuin, om in het huis terug te keeren en aan Sir richard onverwijld den voor hem bestemden brief der weduwe te zenden, waarbij zij nog eenige regels van hare hand wilde voegen. ‘Ik weet niet, wat de brief, dien ik u hier toezend, behelzen mag, richard,’ schreef zij hem; ‘misschien verlangt lucy daarin eene gunstige beschikking ten behoeve | |
[pagina 450]
| |
van haren zoon, wiens lot haar over 't algemeen zeer aan het hart schijnt te gaan, daar het eerste woord, dat zij met mij sprak, toen ik haar uwe bedoelingen om haar te huwen kenbaar maakte, tot hem betrekking had. “En denkt gij, Mevrouw, dat dick in Sir richard een' vader vinden zal?” vroeg zij mij. - “Ongetwijfeld,” antwoordde ik, overtuigd dat gij gewis alles ten behoeve van den kleinen dick zult doen, wat zijne moeder wenscht; en daar gij in een huwelijk met haar uw geluk ziet, zoo kunt gij er op rekenen gelukkig te zijn, want lucy bemint u en heeft het mij vrij en onbewimpeld erkend.’ Richard ontving den brief met eene onwillekeurige siddering. Hij nam hem, bekeek lang en oplettend het zegel, las meer dan eens het adres, legde hem toen op zijne schrijftafel, en het duurde eene poos, eer hij moed en kracht had, hem te openen. Tusschen hem en lucy stond nog iets anders dan de liefde - eene misdaad! Hij herdacht den tijd, toen hij als een jonge erfgenaam naar Woolwich gekomen was, en voor de eerste maal de vrouw gezien had, die hij sedert nimmer opgehouden had te beminnen. O, waarom was destijds zijn hoogmoed sterker geweest dan zijne liefde? Waarom volgde hij toen niet den drang eener deugdzame genegenheid? Hoeveel kommer, hoeveel wroeging zou hij zich niet bespaard hebben! Zelfs zijn hoogmoed, die hoogmoed, dien hij niet had kunnen vermeesteren, zou er nog bij gewonnen hebben. Lucy, de dochter van een onbemiddeld koopman, stond in de oogen der wereld nog altijd hooger dan lucy, de serjantsweduw, de loontrekkende bediende eener fabrikantsvrouw, Mistress tower. ‘Helaas!’ riep hij met de uitdrukking der smart, ‘het verledene staat niet meer in onze magt; maar, bemint lucy mij, wordt zij mijne gade, dan kan ik immers al het vorige vergeten en nog gelukkig zijn.’ Dus bemoedigd, nam Sir richard den brief weder op, rukte den omslag open, en zag - het handschrift van zijnen Overste. ‘Lord william k***! kent hij haar? Is hij misschien mijn medeminnaar?’ Hij bedacht zich snel, dat de Lord gehuwd was; maar deze kinderachtige vrees van den Luitenant week weldra voor eene veel ernstiger. De brief was, drie jaren geleden, | |
[pagina 451]
| |
door Lord william k*** aan lucy sommers geschreven en luidde als volgt:
‘Mistress!
Mijn hart is innig bedroefd door het beklagenswaardige voorval, dat in het Royal military repository gebeurd is. De dood van den ongelukkigen sommers berooft u van eenen braven echtgenoot, en het regement, dat ik de eer heb te kommanderen, van een' zijner dapperste strijders. God is mij getuige, Mistress, dat ik de proefneming, die uwen man het leven gekost heeft, voor ongevaarlijk hield! Had ik gevaar vermoed, zoo zou ik die niet aan anderen opgedragen, maar zelf te werk gesteld hebben. Ik acht mij verpligt, u te bekennen, dat ik daarbij slechts den raad van Luitenant Sir richard grandville gevolgd heb, die, om alle door hem voor mogelijk gehouden ongeluk te voorkomen, mij noopte, de uitvoering der proeve aan de handen van een' onzer bekwaamste artilleristen te vertrouwen, en mij daarbij op den serjant sommers opmerkzaam maakte. Dit is de aanleiding tot het ongeval, dat u eenen gade ontnam en mij mijn leven lang bedroeven zal. Wees overtuigd, dat gij steeds eenen waren vriend en beschermer vinden zult in
william k***, Kolonel.’
Lucy had bij dezen brief nog de volgende regels gevoegd:
‘Sir!
Lord william k*** had dit schrijven met een bankbiljet van 100 pond st. verzeld doen gaan. Het was het bloedgeld van mijn' geofferden man, en ik oordeelde, dit bewijs der grootmoedigheid van den edelen Lord niet te mogen aannemen. Gij ziet, Sir richard, dat uw Kolonel mij te gelijker tijd eene omstandigheid deed kennen, waarvan ik geen vermoeden had. Niet hij was het, die de uitvoering dier noodlottige proefneming aan mijnen echtgenoot opdroeg, maar gij. Hij hield die uitvoering voor ongevaarlijk, gij hadt een voorgevoel van het nakende onheil! - Sir richard! gij bemindet mij, eer sommers mijn man werd; gij hieldt niet op, mij met uwe liefde te vervolgen, nadat hij het geworden was, en betreurdet, niet in zijne plaatste kunnen zijn.... Ik houd u voor te edel, om te kunnen | |
[pagina 452]
| |
gelooven, dat gij inderdaad willens en wetens sommers in den dood gezonden hebt; en zijt gij schuldig, zoo ken ik u voor te fier, ja zelfs te Godvreezend, om uwe schuld te loochenen. Ik bemin u, Sir richard; gij wilt mij rijk en gelukkig maken, mij en mijnen zoon, den armen dick, dien ik eerst vóór weinig dagen, door eene misschien laakbare list, aan het door den Heer tower hem berokkende lijden ontrukte. Doch, niettegenstaande dit alles, zoo werkelijk het bloed mijns mans op u rust, zoo gij hem opzettelijk in den dood gezonden hebt, doe ik afstand van alwat gij in staat zijt hem en mij te bieden. Ik verlang van u slechts iets, dat ligt door u te vervullen is. Alvorens de hand des priesters ons vereenigt, zweer mij, voor Gods alziend oog en op zijn heilig woord, dat gij sommers tot de uitvoering dier gevaarlijke proeve slechts dáárom aan den Kolonel hebt voorgeslagen, omdat gij dacht, dat het welgelukken daarvan alleen van zijne bekwaamheid en zijnen moed kon afhangen, maar niet met den wensch en in de hoop, hem daarbij te zien omkomen, en mij daarna misschien te kunnen verleiden of te huwen. Hebt gij dien eed gedaan, dan zal voor eeuwig u toebehooren
Uwe Dienares
lucy sommers.’
Richard verbrandde den brief. - Den ganschen nacht ging hij rusteloos in zijne kamer op en neder; en zijn knecht, wiens dienstverrigtingen hij gemelijk afwees en die hem vruchteloos noopte zich ter rust te begeven, hoorde hem meer dan eenmaal uitroepen: ‘Een meineed! Groote God, een meineed!.... zij vordert een' meineed van mij!’ Er zijn lieden, voor welke de eerste misdaad de baan opent tot ontelbare volgende; integendeel zijn er anderen, welken een eenige misstap niet verder voort laat gaan, maar onder den last der wroeging doet bezwijken. Richard vond geenen uitweg uit den doolhof der hem folterende gedachten. Hij zag alles verloren, zichzelven onteerd en alle vergiffenis onwaardig. Zou hij nu de hand zijner geliefde door eene nieuwe misdaad koopen? Zou hij de zoo grievend door hem verongelijkte en bedrogene nog eenmaal bedriegen? Daarenboven beschouwde hij een' meineed als te laag en te onteerend, dan dat hij in staat ge- | |
[pagina 453]
| |
weest zou zijn zich daarmede te bezoedelen, zelfs wanneer hij werkelijk het geluk en de rust van geheel zijn leven daardoor had kunnen koopen. Den volgenden morgen vond men den Luitenant der artillerij, Sir richard grandville, dood in zijn bed, waarschijnlijk ten gevolge van het gebruik eens vergifts, dat geene sporen nalaat, en welks bereiding alleen den Indianen bekend is. In zijn testament had hij lucy sommers, de serjantsweduw, tot erfgename van al zijne goederen gesteld. ‘Maar, lucy, wat was dan toch de inhoud van uwen brief aan Sir richard?’ vroeg Mistress tower. ‘Ik verklaarde daarin, dat ik Sir richard beminde en bereid was hem te huwen.’ ‘Hij moet zich dan in een' aanval van spleen of van volstrekte krankzinnigheid om het leven gebragt hebben!’ ‘Of wel door wroeging gedreven!’ dacht lucy, die echter nooit den sluijer van voor het misdadig geheim des overledenen wegtrok, en wiens rijkdom zij nimmer voor haarzelve, maar slechts gebruikte om haren zoon voor zijn geheele leven èn van fabrijkarbeid èn van den soldatenstand verwijderd te houden, als ook om het lot van ongelukkige fabrijkleerlingen en verlatene weezen te verzachten. |
|