Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAan de Redactie der Vaderlandsche Letteroefeningen.WelEdele Heeren!
Toen in den Herfst des vorigen jaars de loopende geruchten omtrent eene voorgenomene slooping van het slot Loevestein, die, naar ik altijd hoop maar niet stellig durf verzekeren, ongegrond zullen bevonden worden, de aandacht van het algemeen meer dan te voren op dien grijzen en gedenkwaardigen Burg gevestigd hadden, kwam mij de nevensgaande brief van den onsterfelijken huig de groot in handen, kort na zijne ontvlugting uit dien kerker geschreven. Het heeft mij leed gedaan, dat ik aan het verzoek van mededeeling der brieven van maria van reigersbergen, waarvan ik in mijn verslag ter openbare vergadering der Tweede Klasse van het Koninklijk-Nederlandsche Instituut had gewag gemaaktGa naar voetnoot(*), niet heb kunnen voldoen, vermits ik de genoemde brieven reeds tot een ander gebruik had afgestaan. Ik heb mij destijds bereid verklaard, om, zoo mij | |
[pagina t.o. 437]
| |
[pagina 438]
| |
later een of ander merkwaardig stuk van gelijken aard mogt voorkomen, uwe beleefde uitnoodiging in gedachten te houden. De bijgaande letteren, die in de rijke verzameling van brieven van de groot op de Boekerij der Remonstrantsch-Gereformeerde Kerk te Amsterdam, wier getal meer dan vijf honderd bedraagt, gevonden worden, schijnen mij een nieuw bewijs op te leveren van zijnen vromen Christelijken zin. Komen ze u der mededeeling in uw Tijdschrift waardig voor, ik geef u vrijheid om ze met deze regelen van mijne hand te plaatsen.
Met achting noem ik mij
Uwen zeer gewilligen Dienaar,
abm. des amorie van der hoeven.
Amsterdam, den 13 April 1845. | |
Copij van eenen brief van Hugo de Groot aan Maria Junius, Wede. van Diamantius.Eerbaere zeer deuchdzaeme Juffronw!
Ick can metter waerheit zeggen, dat ick in mijn lijden geen crachtiger vertroostinge, nochte in mijnen wat beteren stand geen treffelicker congratulatie en heb ontfangen als van UE. waeruit ick niet alleen en bemercke de oprechticheit van UE. affectie tot mij, maer oock de zonderlinge gaven, waermede het God gelieft heeft UE. rijckelick te beschenken. Ick danck UE. ende alle andere vrome zielen hartelick voor de gebeden, die de zelve voor mij ten hemel hebben gestort, dewelcke ick niet en twijffel, off zij en zijn van God verhoort. Ick bidde UE. ende alle anderen in gelijcke gebeden te continueren, zoo wel voor de verlossinge van Mijn Heer Hogerbeets ende de gevangene Predicanten, als oock, op dat het gelieve mij de genade (te) doen van mijne dancbaerheit te toonen over een zoo groote ende wonderbaerlicke weldaet. God gave, dat mijne vrijheit mochte dienen, om oock mijne verdructe broeders ende susters eenige Christelicke vrijheit te verwerven. Geen saeck en soude mij connen wedervaeren, waerdoor ick lichtelicker alle verdragen leedt soude vergeten. Wraeckgiericheit, God zij gelooft, heb ik uit mijn hart verworpen ende wensch niet zoo zeer dan met wel te doen, die mij quaed gedaen hebben van haer ongeluck (ongelijck?) te overtuigen. Ick bid UE. ende alle mijne bekenden dicmael te continueren in 't bezoucken ende vertroosten van mijne ouders, dien ick alle liefde, eer | |
[pagina 439]
| |
ende danckbaerheit ten hoochsten schuldigh ben ende noit sal laeten te betoonen nae mijn vermogen. 'Tgene ick vermids mijn ballineschap niet doen en can, dat bid ick alle, die mij beminnen, voor mij te willen doen. Naest mijner ouders huis en isser geen dat ick meer bemin dan het uwe, gedenckende de goede onderrechtinge die ick van Mijn Heer UE. vader zal: ged: heb ontfangen, de broederlijcke vrundschap van d' Heer Vossius, ende de soete kennisse, die ick heb gehadt ende noch hebbe met UE. broeder Franc. Junio. Ick hoop dat het hem wel sal gaen, waer hij is ende dat zijne gaven niet en sullen vruchteloos zijn: gelijck ick oock hoope dat God D. Vossium jegens alle aenvechtingen sal stercken ende off daer in 't land ofte ellewaert hem een goede gerustige plaetse verleenen. Ick zoude mij geluckig achten cond(e) ick dezelven eenigen dienst doen: gelijck ick oock zeer garen alles sal doen wat ick vermach voor D. Casimiro, zoo wel om de liefde van zijne vader ende andere vrunden, naementlick van UE. als omdat ick weet, dat hij goed van imborst is, hoewel van eenige saecken niet wel geinstrueert. Dan bij desen tijdt den Coning zijnde in oorlog met die van de Religie, zie ick geen middel voor hem, om alhier in Crijchsdienst te geraecken: want jegens die van de Religie en sal hi niet willen dienen: ende jegens den Coning te dienen soud(e) ick hem niet connen raden. Indien God zijne Maiesteit de genade doet van zijn rijck in vrede te bezitten, indien daerna desselfs wapenen jegens eenen uitheemschen vijand zouden mogen werden gekeert, soo dunct mij, dat tot de saeck beter apparentie soude sijn. Doch soo mij middelertijds iets voorcomt, dat hem zoude mogen dienen, sal ik niet naelaeten UE. daervan te adviseren. Mijn huisvrouw doet haer dienstelijcke gebiedenisse ende bid God, nevens mij, dat het hem gelieve UE. te houden in zijne genaedige bescherminge. Den XXVIIIen Sept. XVIc XXI tot Parijs.
(get.) UEd. gantsch ten dienst bereide, H. de Groot.
Nae dat ick dese hadde geschreeven, meenende dat mijn broeder die soude sijn vertrocken heb ick met blijdschap de verlossinge van verscheide Predicanten verstaen. God wil alle die noch verdruct sijn mede helpen ende ons allen geven, dat ons salich is. Den XX Nov. XVIc XXI. | |
[pagina 440]
| |
Opschrift: Eerbare, deugzame Juffrouw, Juffron Maria Junius Weduwe van wilen de Heer Diamantius, in zijn leven dienaar des Evangelii tot Delff. |
|