Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de gevangenissen en de behandeling der gevangenen te Philadelphia.(Uit de Brieven van Mme la Comtesse merlin over de Havana.)
Op eenigen afstand van Philadelphia verheft zich, te midden van het open veld, op een' rotsachtigen grond, een ruim, van graniet opgetrokken gebouw, aan de hoeken met torentjes opgemetseld. Op het eerste gezigt zou men het voor een ridderlijk goed aanzien; maar het herinnert ons volstrekt aan geene moorddadige feiten; er zijn geene zware ophaalbruggen of poorten, en het geheel ligt niet als in een' ontoegangbaren wal besloten. In de vlakte gebouwd, is het slechts door dikke muren omringd, en van eene groote poort met ijzeren grendels en sloten voorzien. Deze onvruchtbare grond, deze treurige eenzaamheid, het gezigt van dit indrukwekkend en plegtig gebouw, dat men de gevangenis van het oosten noemt, treft de ziel en vervult haar met diepen weemoed. Men heeft veel gesproken en geschreven over de voor- en nadeelen van het systema van eenzame opsluiting. Men heeft veel geredeneerd, veel ten papiere gebragt, maar weinig gedaan. Ik laat die overwegingen aan de moralisten, en ik bepaal mij alleen om eenige indrukken mede te deelen, die ik bij het bezigtigen van dit zoo schoon en merkwaardig gebouw ondervonden heb. Wanneer de maatschappij eenen schuldige straft, kwijt zij zich maar ten deele van hare verpligting. Ten einde hare roeping volkomen te vervullen, moet zij zorg dragen, dat de mensch verbeterd en in vorigen staat hersteld de gevangenis verlate. - Dat is niet gemakkelijk, zult gij mij zeggen, | |
[pagina 427]
| |
maar het is echter mogelijk. En wanneer men slechts een klein gedeelte van de verlangde overwinning behaalt, wanneer men met behulp van wijze en in de gevangenis wèlbestuurde maatregelen, slechts weinigen de straffen ten nutte ziet worden, dan heeft men alreeds zeer veel gewonnen. Den diep zedelijk bedorven mensch geheel te hervormen is boven menschelijke magt; maar hem te verbeteren door opleiding, hem aan te moedigen door het betoonen van belangstelling in zijn ligchamelijk en zedelijk welzijn, booze neigingen bij hem door vrees voor straf te beteugelen, zijn onfeilbare middelen ter bereiking van dat doel, indien hunne onderlinge kracht niet verbroken is, maar zij te zamen als hand aan hand voortgaan en vereenigd blijven. Wat uitzigt heeft in Frankrijk de uit de gevangenis ontslagen misdadiger? Geen. Ik heb verscheidene dier inrigtingen bezocht, en er een' diepen weêrzin tegen opgevat, niet alleen veroorzaakt door het gezigt der misdaad, maar ook door de schandelijke vernedering, waarin de opgeslotene ellendigen gedompeld zijn, door hunne onzindelijkheid en akeligen toestand, en eindelijk door de verregaande onbeschaamdheid, waarmede zij hunne afschuwelijke feiten verhalen, door gesprek en gelaat er zich een feest van makende, om hunne strafwaardige gedragingen aan den dag te brengen. Geen de minste hoop gaat met hen mede, wanneer zij het vunsig hol verlaten; men gevoelt alleen, dat de mensch, tot zulk eene laagte gezonken, zich uit dezelve niet meer opheffen kan. Wij weten het: een in vrijheid gestelde galeiboef, een dief, die zijne straf in de gevangenis heeft uitgezeten, is soms verharder dan te voren. Zoo het op denzelfden dag na zijne loslating niet geschiedt, steelt hij welligt den volgenden, en gelijk de ondeugd, wanneer zij zich niet verbetert, toeneemt, zoo wordt de dief weldra moordenaar. De geregtigheid meent dan hare taak te vervullen, door hem ter dood te veroordeelen: beter ware het, van hem, vóór zijne laatste daad, maar weêr in een' ijzeren kooi te hebben opgesloten; hij zou dan geen kwaad gedaan en menschelijk en goddelijk regt niet overtreden hebben. Het gevangenhuis te Philadelphia bezoekende, wordt men van andere gevoelens doordrongen. Het zijn geene gevoelens van verontwaardiging, het is een ernstig medelijden, dat ons aangrijpt. De ziel schrikt altijd nog van het denkbeeld | |
[pagina 428]
| |
aan de misdaad terug, maar de behandeling van den misdadiger boezemt haar daar geene verachting, geen afkeer in. Niets is daar onbestaanbaar met de waarde van den mensch; het is eene woning, de geneesplaats van ernstig zedelijke zieken. - Het is de aanblik der lijdende, niet der verachtelijke natuur, - van inwendige smart en niet van kastijding. Het is een verblijf bestemd voor zedelijke kranken, die men, als aan eene beklagelijke ziekte lijdende, door eenen gezonden en versterkenden, maar tevens strengen en onveranderlijken leefregel wil trachten te genezen. De voorgevel van het gebouw is eenvoudig, indrukwekkend; het is honderd eenënzeventig voeten lang; de muren zijn vierëndertig voeten hoog. Bij onze aankomst, en na de gebruikelijke voorzorgen, werden de ijzeren grendels met gekraak losgeschoven, de zware met ijzeren platen voorziene eerste deur werd geopend, en wij bevonden ons onder een gewelf; voor ons, met eene gelijke deur als de eerste, gesloten. Op dat gewelf verheft zich een toren van vierëntachtig voeten, waarin zich het uurwerk en de alarmklok bevinden. Achter de binnenplaats, omringd van een' dubbelen muur van dertig voeten hoog, bevonden wij ons in eene andere grootere van zeshonderd veertig vierkante voeten, verdeeld in acht gelijke afdeelingen, die als zoo veel lijnen op een algemeen middenpunt uitloopen. De achtste vormt den trap; de zeven anderen zijn lange gangen, waar de cellen aan twee zijden geopend worden. Eene rotonde, die haar licht van boven ontvangt, met eene ijzeren leuning, ter hoogte van circa drie voeten omgeven, dient den kommandant der gevangenis tot observatorium, waar hij, altijd tegenwoordig, met een oogopslag de bewegingen der gevangenen gadeslaat, zonder dat deze het bemerken, daar zij met het lokale van het gebouw geheel onbekend zijn. De bovenste verdieping is volkomen aan de gelijkvloersche (rez- de chaussée) gelijk. In het gebouw, dat zes honderd en vijftig gevangenen kan bevatten, bevindt zich thans slechts de helft. Bij de komst van een' veroordeelde, brengt men hem in de kamer van voorbereiding (préparation), of om juister te spreken kamer van zuivering (épuration). Men ontkleedt hem, men scheert hem het hoofd, men reinigt hem en trekt hem de kleeding van het huis aan; vervolgens blinddoekt men hem, en leidt hem naar de cel, die voor hem bestemd is. Daar wordt hij door een' der on- | |
[pagina 429]
| |
derhoorigen van het gesticht over zijn vroeger leven ondervraagd, men vermaant hem, en maakt hem met de wetten der gevangenis bekend. - Voorts sluit men hem op, zonder hem eenige bezigheid te verschaffen. Na een paar weken martelt hem de verveling; het leven wordt hem ondragelijk; en hij smeekt om eenig werk, wat het ook wezen moge, hetwelk men hem dan als eene genade toestaat. Men eischt van de gevangenen de grootste zindelijkheid, zoo wel op hun ligchaam als in hunne cellen. Deze, die elf voet negen duim lang en zeven voet zes duim breed zijn, zijn in rijen achter elkander gebouwd en hebben gemeenschap met den gang door kleine getraliede vensters, ter hoogte van drie voet van den grond, dienende om den gevangene het voedsel toe te reiken en hem te bewaken, zonder hem lastig te vallen. Andere kleine openingen in de muren voorzien des winters de cellen van warme, des zomers van frissche lucht. De breede, uiterst zindelijke en wèlverlichte gangen worden van het eene tot aan het andere einde door doorloopende pijpen verwarmd. Deze gangen doorwandelende, was ik zeer verwonderd boven mijn hoofd een' toestel van geel koper te zien, die in zeer snelle beweging rond liep en eene reeks van spijsketels met zich voerde. - Het was eene stoommachine ten dienste voor het aanbrengen der spijzen; deze werkte op de keuken, werkte met dezelfde snelheid terug, en bragt alzoo ieder rantsoen voor de cel van den gevangene. De gevangene ontvangt het licht in zijne cel door een venster, bijna tien voeten van den grond; de vloer is van hout, de muren zijn wit gepleisterd. Aan het einde van de cel tegenover den gang bevindt zich eene getraliede opening, met dubbele houten deuren, die op eene kleine binnenplaats uitkomt, en die ook dient om den gevangene licht en lucht te verschaffen. Op de tweede verdieping is achter iedere cel eene tweede cel, ter vervanging van de binnenplaats of den tuin. Eene bedstede, een kapstok, eene stoel, een houten tafel, een blikke drinkkop, eene waschkuip, een spiegel, een kam, twee borstels, een stroozak, een bedlaken en twee dekens zijn het huisraad, dat deze sombere verblijven bevatten. Ik bezocht eene der cellen, die ten verblijf verstrekte voor eene vrouw, welke tot eene gevangenis van vijf jaren was veroordeeld; het was juist op het oogenblik, dat zij hare wandeling deed. De vlijtigste werk- | |
[pagina 430]
| |
ster zou zich bijna geen denkbeeld kunnen maken van het werk, door dit beklagenswaardige schepsel, gedurende den tijd van drie jaren dat zij had gezeten, met de naald verrigt. Behalve het werk, bestemd ten dienste van het gesticht, heeft zij eene soort van lappendeken van allerlei kleuren vervaardigd, die haar ten bedspreide dient; ook heeft zij hare cel van boven tot beneden behangen, en aan het voeteneinde van hare bedstede heeft zij een klein altaar opgerigt. - Zij is Katholiek. - Op dat altaar ziet men de moeder-maagd en het kind jezus, vrij goed door haar van was geboetseerd, en met bloemen, de opbrengst van haren zwaren arbeid, rijkelijk versierd. Op haar tafeltje vindt men pennen, potlooden, een' krans van zwart klimop, en boven hetzelve eene met rood krijt gedoezelde en opgewerkte teekening, een zonderling onderwerp voorstellende, met vreemdsoortige accessoires; maar overigens zeer juist geteekend. Men ziet er een stoomvaartuig op, dat in brand staat en op het punt schijnt van te zinken, een' zwemmenden man, die met de eene hand naar den oever werkt, terwijl hij met de andere den arm van eene vrouw vasthoudt, die hij met zich sleurt en waarvan het hoofd even boven het water uitkomt; de maan komt aan den horizon op, te midden van eenen zwaar bewolkten en door zonderlinge stralen verlichten hemel. Deze zindelijkheid, deze bloemen, die bonte mengeling van kleuren en ornamenten, die pracht in eene gevangenis, het leven in het graf, en, bovenal die krans en geheimzinnige teekening, die eene vreeselijke herinnering schenen aan te duiden, - alles bragt mij den doodendans, die ijselijke vreugde - dat eeuwig lagchen van een geraamte, voor den geest. Ik had een innig medelijden voor haar opgevat, en ik vroeg den oppasser naar de reden van hare gevangenzetting. In plaats van te antwoorden, legde hij den vinger op den mond, en keek rond, alsof hij vreesde dat men ons hooren zoude. - De deuren waren echter gesloten, de muren dik, en er heerschte eene stilte als die van 't graf; niets duidde aan, dat het groote gebouw bewoond was. - Maar onze geleider sprak altijd zeer zacht, en scheen, door zijn voorbeeld, ons hiertoe ook te willen nopen. Ik trachtte te vergeefs van onzen gids eenig narigt om- | |
[pagina 431]
| |
trent de veroordeelde te bekomen; hij bewaarde dienaangaande het diepste stilzwijgen. Wij vervolgden onze wandeling. Iedere cel heeft hare achterplaats van achttien bij acht voeten, waarvan de muren elf voeten en negen duimen hoog zijn. De meesten der gevangenen maken die tot hunnen tuin. Men vergunde ons eene dier plaatsen binnen te gaan; zij was met kamperfoelie en klimop bezet, de muren waren er alsmede behangen. Eenig buigzaam riet, waar langs de bladeren geleid waren, vormde boven de poort eene soort van priëel, ondersteund door twee jonge eiken. Dit werk was verrigt door den veroordeelde, die deze cel bijna twee jaren bewoonde. - ‘Eiken boomen!’ riep ik uit. ‘Mijn hemel! dat is wel eene goede daad, om, zoo doende, voor zijnen opvolger te zorgen!’ - De ongelukkige was tot dertig jaren gevangenschap veroordeeld! Hij versierde zijn graf. In de gevangenis is niemand bij zijn' eigen naam bekend. Ieder heeft zijn nommer boven zijne deur geschreven, en draagt het op zijne kleederen; dat nommer wordt de man; men duidt hem niet anders aan. Alzoo blijft, wanneer de tijd van zijne gevangenschap ten einde is, de misdaad van den veroordeelde onbekend en het teeken zijner schande is uitgewischt. Hij kan zijnen medegevangene ontmoeten, zonder hem te kennen, noch de een noch de ander heeft eenige bedreiging of beschuldiging te vreezen. - De gevangenen hebben de vrijheid een uur daags op hunne plaats te wandelen, des zondags alleen uitgezonderd. Ter voorkoming van eenige verstandhouding tusschen de gevangenen over den top der muren heen, laat men hen niet dan beurtelings om den andere uitgaan. Op iedere cel staat een letter van het alphabet. Men begint met A uit te laten gaan, en slaat B over, doch men laat C volgen. Wanneer het uur verstreken is, sluit men A weder op, men laat B uitgaan, sluit C op, en D is aan de beurt, en zoo vervolgens. Mogt nu eenig gevangene, gedurende zijne wandeling, een of ander papier bij zijn buurman inwerpen, zoo wordt het ten gevolge dezer schikking door den oppasser bij het openen der deur gevonden, en de schuldige gestraft. Des zondags wordt de dienst in de gangen verrigt. Nadat voor de vensters der cellen een digt gordijn is opgehangen, worden dezelve geopend. De stem van den prediker kan tot allen doordringen, terwijl deze maatregel de gevangenen be- | |
[pagina 432]
| |
let elkander te kunnen zien. De arbeid der veroordeelden begint met het aanbreken van den dag en eindigt des avonds ton acht ure; vervolgens lezen zij, maken hun bed op, en ten negen ure luidt de klok, die hun den tijd aangeeft, waarop zij zich moeten te ruste begeven. Zoo zij tegen dezen regel zondigen, worden zij gestraft met onthouding van het ochtendrantsoen. Zij ontvangen eten in overvloed. Des morgens krijgen zij genoegzame hoeveelheid koffij of chocolaad; des middags drie vierendeel pond vleesch, zonder beenen, - ossenvleesch of versch varkensvleesch, - eene groote portie soep, aardappelen of rijst zoo veel zij willen; des avonds hebben zij een ragout van knollen, kool, zout en azijn zoo zij het verlangen, voorts een pond brood daags. Wanneer een gevangene ziek wordt, past men hem in zijne cel met de uiterste zorgvuldigheid op; wordt zijne ziekte van ernstigen aard, dan brengt men hem over naar eene der cellen in het ziekenhuis; maar altijd is men er op bedacht, hem alleen te plaatsen. Gij ziet dus, dat de geest, die, bij de inrigting van dit gesticht heeft voorgezeten, zoo menschlievend als verlicht is. Maar gelijk alle menschelijk werk onvolmaakt blijft, gelijk niet zelden grootsche ontwerpen door leemten en gebreken bezoedeld worden, zoo zijn, te midden van deze bewonderenswaardige instellingen, van deze menschlievende bedoelingen, langen tijd aldaar dergelijke gcheime straffen in zwang geweest, als waarvan de martelingen der inquisitie alleen het voorbeeld hebben kunnen opleveren. Zulks is nog een gevolg van dat regeringsstelsel, te zwak aan het hoofd, te sterk in de leden, waar de hoogste magt het vermogen niet bezit te waken, en waar de ondergeschikte magt, vrij van alle teugels en door driften beheerscht, willekeurig en dwingelandisch wordt. Dit alles geeft mij belangrijke stof tot verwondering en nadenken. Ziet gij mij hier uit het hart van het vreedzame Duitschland, waar ik den winter doorbragt, in Amerika verplaatst? uit het hart van dat land, waar men nog aan oude instellingen gehecht is, en waar van oudsher braafheid en ondergeschiktheid de volkskenmerken geweest zijn, uit dat land, rustig zoo wel door wijsheid als door temperament, en waar men duizendmalen de staatsregelingen van eenen denkbeeldigen regeringsvorm leest en herleest, alvorens eenen nieuwen aan te nemen, dichterlijk en mystiek als het Oosten; | |
[pagina 433]
| |
noordsch door zijne inwendige kracht, gehecht aan eene beproefde staatkunde, het verledene eerbiedigende en de middelen wèl bedenkende, die hen de toekomst kunnen doen tegengaan? Ziet gij mij hier uit dat ordelievend en wèlingerigt land in een nieuw excentriek gewest overgebragt, waar de souvereiniteit haren zetel in de straten en hare algemeene vergaderingen op de openbare plaatsen gevestigd heeft? - Waar de senateur op den ivoren raadsheerstoel, aan de voeten des volks den wierook der vleijerij ontsteekt; waar de regter, in plaats van het wetboek te raadplegen, aan het volksgeschreeuw het oor leent; en waar eene vrijheid heerscht, die slechts door de aanbidders van gelijkheid en wanorde kan gehuldigd worden. Helaas! hoe vele gezonde koppen, hoe vele denkers hebben zich laten verleiden door het schijnbaar gelukkige, hetwelk dat vergelegen, maar weinig bekende land hun voorspiegelde! Men moet het van nabij kennen, om zich hiervan te overtuigen; en zij, die hun vaderland beminnen, en hunne zorgen en krachten aan de verhooging van vólksgeluk en beschaving wijden, zouden voorzeker geene Amerikaansche toekomst verlangen, wanneer zij de Vereenigde Staten hadden bezocht. - Maar keeren wij tot onze gevangenis terug. De Directeur had een wetboek van straffen, of liever van martelingen in werking gebragt, waartoe de inspecteurs hem nimmer gemagtigd hadden. Deze man had tot getuigen zijner wandaden geene anderen dan de oppassers en den dokter, over welken hij een onbepaald gezag uitoefende. Zijn wetboek van ongeregtigheid was uit verschillende soorten van straffen zamengesteld, van welke hier eenige volgen: - algeheele duisternis en bovenmatige onthouding van voedsel. Men sloot den gevangene in eene geheel donkere cel op, men gaf hem niets anders dan eene deken en voor rustplaats den grond. Zijn lijden in den winter was vreeselijk; en hij kwam er niet dan gedrukt door ziekte en ellende uit. Men verhaalt van een anders bijzonder werkzaam en sterk man, dat deze simpel en wezenloos uit die donkere woning terugkeerde. Hij overleefde slechts eenige maanden deze straf. Een jonge mulat werd er gedurende vierënveertig dagen in opgesloten. Eenige dagen vóór zijn ontslag, werd een der oppassers gewekt door een gedurig herhaald geklop, hij gaat de cel van den ongelukkige binnen en vindt hem lig- | |
[pagina 434]
| |
gende op de knieën, terwijl zijne oogen op eene verschrikkelijke wijze hem in het hoofd draaiden en hij, als een geraamte uitgeteerd, in een' staat van krankzinnigheid daar nederlag. - De ongelukkige reikte zijne blikken drinkkom hem toe, en gaf hem door gebaren te kennen, dat hij van dorst lag te sterven. De oppasser durfde de kerkertucht verkrachten en gaf hem een weinig water en brood. Den volgenden dag schreef de Doctor in zijn journaal: No. 132, zwak, gebrek aan voedsel. - En de gevangene werd niet ontslagen. Den volgenden dag schreef de Doctor, na hem bezocht en zijnen toestand zeer verergerd gevonden te hebben: Lijdende, door gebrek aan voedsel. - De oppasser nu, ziende dat de man zoude omkomen, vervoerde hem, op eigen gezag, in eene andere cel. Hij verloor zijne betrekking, omdat hij het feit aan de inspecteurs had te kennen gegeven. Eene nog vreeselijker straf is het gietbad (ducking). Men trekt den veroordeelde aan de handen tegen den muur van de binnenplaats op, en giet hem een groote tobbe vol water over het hoofd, des winters zoo wel als des zomers. Een gevangene werd tot deze marteling veroordeeld in een' tijd, dat het streng koud was. Hij was naakt en het water bevroor hem op het lijf. De ongelukkige bleef alzoo eenige uren vastgebonden. Het strafwerktuig de stoel der gekken (mad-chair) is een groote stoel in den vorm van eene doos, van planken gemaakt. De patient wordt op de planken gezet en tegen den stoel gebonden. Zijne handen worden met riemen gekneveld, zoodat het hem onmogelijk is zich in het minste te bewegen. Deze wreede straf wordt niet zelden verzwaard door het toedienen van stokslagen, waardoor de ledematen opzwellen en bont en blaauw worden. De straight waistcoat is niet hetzelfde als het ijzeren wambuis, dat men gewoonlijk voor de gekken gebruikt, maar een veel barbaarscher werktuig. Het is eene soort van zak van driedubbel dik linnen, waarin van voren twee gaten zijn om de handen door te steken, in het midden is een koord, dat door vetergaten heen getrokken wordt, even als bij een vrouwen keurslijf. Men trekt den ongelukkige dien zak om het lijf en rijgt hem, niets anders dan het hoofd vrijlatende, op de knellendste wijze in. De gevangene moet zich van vier tot negen ure aan deze straf onderwerpen; langer zoude | |
[pagina 435]
| |
hij het ook niet kunnen uithouden. Van eenen, dien men los reeg, waren de ledematen verstijfd en het blood zijpelde hem hier en daar langs de huid. Gedurende die verschrikkelijke martelingen worden zelfs de hardvochtigste mannen bewogen en jammeren dikwijls even zoo, als zij die de straf ondergaan. - En zoudt gij gelooven, dat de wreedheden zich slechts tot deze opgenoemden bepaalden? - Er is nog eene andere pijniging, die zelfs de martelingen der middeneeuwen overtreft: de ijzeren mondprop (iron gag). Het is een stuk ijzer, bijna in den vorm van een gebit van een paard; in het midden bevindt zich een kleine ronde plaat van een duim diameter, eene ketting, die aan beide zijden hangt, gaat over de kaken heen, en wordt zeer sterk aohter in den hals vastgehecht. De handen, in lederen handschoenen gestoken en op den rug gekruist, worden met riemen aan de kettingen van het gebit vastgebonden, zoodat de geweldige drukking, op de kettingen door het natuurlijk gewigt der armen aangebragt, de vreeselijkste smarten aanbrengt, en al het bloed naar de hersenen jaagt. De veroordeelde macumsay werd van het gezigt beroofd door het aanwenden van deze helsche uitvinding. Deze wreedheden zijn te onvergeeflijker, daar zij geoefend werden aan ongelukkigen, die door de dikke muren hunner cellen minder in betrekking staan met hetgeen buiten hen omgaat, en wier vergrijpen zich tot luiheid en moedwillig bederven van den aan hen opgelegden arbeid bepalen. Neen, dweepzucht of willekeur hebben wel nimmer vreeselijker straffen uitgedacht dan deze, uitgeoefend door ondergeschikte personen, onder het meest demokratische volk der wereld, tegen de wet, en in spijt van het gouvernement. De eenzame opsluiting, gestreng nagekomen, wel te verstaan zonder het uitoefenen van eenige bezigheid, zou alleen genoeg zijn om den weêrspannigste tot onderwerping te brengen. De laatste hoofdoppasser, william griffith, had er, eenige jaren geleden, bij een' beruchten booswicht, william napier, de ondervinding van. Deze man, van eene herkulische sterkte en van een ontembaar karakter, begon met zich gewillig tot alles te schikken, wat men van hem vorderde; hij toonde zelfs veel ernst en naauwgezetheid in het waarnemen zijner godsdienstpligten; maar, na eenigen tijd, weigerde hij allen arbeid en bedierf ieder werk, waar- | |
[pagina 436]
| |
mede hij zich moest onledig houden. Na verschillende vermaningen, deed griffith hem zijne boeken en zijn werk afnemen, en liet hem in eene volslagene ledigheid. De week was nog niet ten einde, of de deugniet begon met werk te vragen: hij zuchtte en kermde; maar men bleef onverzettelijk. Drie weken liet men verloopen, zonder op zijne herhaalde gebeden acht te geven. Eindelijk, na eenigen tijd, gaf men hem zijnen arbeid weder, en, van dat oogenblik af, had men over hem nooit eenige reden van klagten, maar later bekende hij, dat hij eerst door geveinsdheid had gehoopt genade te verkrijgen, vervolgens, gramstorig van niet geslaagd te zijn, had hij besloten van niets uit te voeren, doch dat hij aan boord, - hij was in zeedienst geweest - nimmer eene straf ondervonden had, die gelijk stond met de eenzame opsluiting zonder werkzaamheid. Er is nog op te merken, dat men gewoonlijk in een jaar, op honderd veroordeelden, naauwelijks twee vrouwen telt, eene onevenredigheid niet toe te schrijven aan de zedelijkheid der sekse, maar aan de schuldige laauwheid der Jury's en der hoven van Justitie. Men verhaalt, onder andere voorbeelden, van eene zekere dame chapmann, die haren man vergeven had, omdat hij haar bij haren minnaar ontdekt had, dat zij werd vrijgesproken, terwijl haar medepligtige werd opgehangen. In waarheid, volgens de zeden des lands, schijnt deze zonderlinge toegeeflijkheid veeleer haren oorsprong te vinden in eene soort van regtvaardige redeneerkunde, dan in het belang, dat de vrouwelijke sekse inboezemt. De vrouw telt zoo weinig in de schaal van het geluk des mans, haar geheele bestaan is zoo beperkt, hare aandoeningen en genegenheden zijn zoo verwaarloosd, dat de nietigheid, waartoe zij gedoemd is, haar dienen moet tot een getuige à décharge: die niets heeft, kan geen schuld voldoen. Het kan wel niet anders, of het zal den lezer, daargelaten de onmenschelijke straffen door hardvochtige gestrengheid en barbaarsche wreedheid aan de beklagenswaardigen, willekeurig, op eigen gezag, uitgeoefend, na de mededeeling van den toestand der gevangenissen en de behandeling der gevangenen in Philadelphia, hoogst aangenaam zijn, gezien te hebbenGa naar voetnoot(*), dat ook bij ons een geheel nieuw op | |
[pagina 437]
| |
te trekken gebouw zal worden ingerigt, volgens het stelsel van afzonderlijke opsluiting; en wel op zoodanige wijze, als door de ondervinding het meest doeltreffend is aangewezen; en waardoor al die bezwaren zullen worden weggenomen, welke, uit gebrek van zaakkennis, tegen het stelsel van afzonderlijke opsluiting zijn aangevoerd. Zoo wij wèl onderrigt zijn, is de zaak des onderzoeks in handen geweest van hoogstbekwame mannen, die, wat de localiteit voor en de stoffelijke behandeling van de gevangenen betreft, wel op de hoogte staan om een en ander juist te beoordeelen; terwijl er verder voor de zedelijke opvoeding dier menschen, ook in ons vaderland, Gode zij dank! zoo veel pogingen worden aangewend, die tot eere der menschheid zijn en waardig het loffelijke Genootschap tot zedelijke verbetering der gevangenen; en die zelfs onder de reeds veel verbeterde Amerikaansche middelen nog wel in aanmerking zouden mogen genomen worden.
de Redactie. |
|