| |
| |
| |
Sir Francis Drake.
(Vervolg en slot van bl. 343.)
In de lente van 1588 ging de onverwinnelijke vloot onder zeil. Zij had bevel, om naar de kust van Frankrijk te stevenen, waar zij zich moest vereenigen met de magt van den Hertog van Parma. Het was de grootste zeemagt, die immer op den oceaan was verschenen. Honderd tweeëndertig schepen, te zamen omstreeks zestigduizend ton, waren gewapend met drieduizend stukken geschut en voerden een leger van dertigduizend man. Santa croce, die bestemd was om het bevel te aanvaarden over deze vloot, was kort te voren gestorven, en de Hertog van medina sidonia tot zijnen opvolger benoemd. De schepen, die de Engelsche vloot uitmaakten, meetten niet meer dan dertigduizend ton, en hadden slechts zestienduizend man en achthonderd stukken aan boord. Lord howard of effingham voerde het opperbevel als Lord-Grootadmiraal. Zijn gezond verstand en zijne voorzigtigheid waren even groot als zijne dapperheid; hij was een lieveling des volks, maar een zeer middelmatig zeeman. Gelukkig voor hem en voor Engeland bezat het wezentlijke hoofd van de expeditie, de onderbevelhebber Sir francis drake, al de eigenschappen, al de kundigheden, die in zulke moeijelijke omstandigheden werden gevorderd. Hawkins, frobisher en andere beroemde zeelieden dienden onder zijne bevelen. Het grootste schip was dat van frobisher van 1100 ton, 42 stukken en 500 koppen; doch de admiraalsvlag woei van de Koninklijke Ark van 800 ton. De meeste der Engelsche schepen waren slechts kleine vaartuigen van 30 tot 70 ton. Maar de geestdrift, die de Engelsche zee- en krijgslieden bezielde, vergoedde rijkelijk de minderheid in getal.
Drake en Lord howard hadden bij het begin van den oorlog reeds een stout plan beraamd. Zij wilden de Armada in de haven van Lissabon of op de Spaansche kust aantasten. Dezelfde storm, die een deel der onoverwinnelijke vloot voor eenen tijd ontredderde en verstrooide, deed deze poging mislukken, die intusschen een bewijs oplevert van de stoutmoedigheid, waartoe de behaalde voordeelen de Engelsche zeemagt opwekte. Ondanks de geestdrift en het vertrouwen op den moed zijner dapperen, verkeerde Engeland toch acht da- | |
| |
gen in de vreeselijkste onzekerheid. Nooit, sedert den inval der Normandiërs had het in zulk een gevaar verkeerd. Acht dagen lang vertoonde de Armada zich aan de zuidkust van Engeland. Gelijk de walvisch zijnen koers vervolgt te midden van de harpoenen van eene vloot van sloepen, zoo vervolgde zij haren togt door het Kanaal te midden van de ligte eskaders, die haar afbreuk deden en hare kracht verzwakten zonder haar te kunnen vernielen. Drake was de held van die gedenkwaardige week, en lope de vega, die op de Armada was, en daar, tusschen het kanonvuur in, la Hermosura de l'Angelica vervaardigde, vatte toen zulk eenen afkeer van drake's naam op, dat hij later zijnen haat lucht gaf in het zonderlinge stuk: la Dragontea, misschien het eenige epische pamflet, dat de letterkundige geschiedenis heeft aan te wijzen. De uitkomsten van die week waren in de daad verbazend. Men kan zich naauwelijks begrijpen, hoe de Engelschen zulk een aantal schermutselingen hebben kunnen leveren, zonder een enkel schip, ja zonder een enkel man te verliezen. De Armada trouwens heeft hare vijanden nooit eenig leed gedaan. Wij moeten intusschen erkennen, dat
de scheepsbevelhebbers met vastheid en vlugheid de bevelen volvoerden, die zij hadden ontvangen, om hunne magt niet te verdeelen vóór dat zij in het gezigt van de Vlaamsche kust waren gekomen. Doch zekere maatregelen, die zij namen, zouden kunnen schijnen te bewijzen, dat zij minder op hunne officieren durfden rekenen, dan elizabeth op hare dienaars. De Hertog van medina sidonia, zoo verhaalt een Spaansch handschrift, riep eens al zijne serjentes-mayores, en beval hen, ieder eene patache te bestijgen, om de schepen te dwingen, hunne plaats te blijven bewaren in de orde van zeilen. Hij gaf hun daarenboven geschrevene orders, waarin zij gelast werden oogenblikkelijk de kapiteins der schepen op te hangen, die zich uit de linie verwijderden.
Den 27 Julij wierp de Armada het anker voor Calais. De vijanden hadden haar wel vreeselijk gekweld, maar zij was nog in haar geheel. Den 28 des nachts waagde drake eene even stoute als gevaarlijke poging, om haar door branders te vernielen. ‘God heeft ons de genade bewezen,’ schreef hij, ‘om den vijand zoo ver onder den wind te jagen, dat ik hoop, dat de Prins van parma en de Hertog van medina sidonia elkander in de eerste vier dagen de
| |
| |
hand niet zullen geven, en als zij zich vereenigen, zullen zij weinig reden hebben, om zich te verheugen over den verloopen dag. Nu moeten wij voltooijen, wat wij hebben begonnen. God behoede hare Majesteit, onze genadige Koningin, en schenke ons allen de genade, om in Zijne vreeze te wandelen!’
De toestand van Engeland was in de daad hagchelijk. De Hertog van parma was te Brugge. Eene magt van meer dan dertigduizend geoefende Spaansche troepen, door den grootsten veldheer van dien tijd aangevoerd, had de gedaante der zaken niet weinig kunnen doen veranderen. Wat deed farnèse in dien tijd? Zijne lofredenaars hebben hem gebrekkig verdedigd, en zijne werkeloosheid is niet te verontschuldigen.
De Armada, door eenen vreeselijken storm overvallen, stond op het punt, om tegen de zandduinen van Vlaanderen te vergaan. Eene plotselinge verandering van den wind ontrukte haar aan eenen oogenschijnlijk onvermijdelijken ondergang. Aan den bijstand van den Hertog van parma wanhopende, zette zij noordwaarts koers, van nabij gevolgd door de vloot van elizabeth. Ook Engeland was gered. En schoon de tijding, dat de Armada uit haren gevaarlijken toestand te Calais ontsnapt was zonder groote schade, met eene zekere teleurstelling werd ontvangen, deelde drake, die beter dan iemand de grootheid van het dreigende gevaar kon beoordeelen, in dit gevoel niet. ‘Niets was mij aangenamer,’ schrijft hij aan walsingham, ‘dan den vijand met eenen zuidewind noordwaarts te zien vlugten. God schenke ons de genade, om de bewegingen van den Hertog van parma zorgvuldig te bewaken; want, zoo Hij ons het leven spaart, zullen wij weldra met den Hertog van sidonia aan den dans zijn.’ Deze oorlogzuchtige verwachtingen zouden echter niet verwezentlijkt worden. De terugtogt van de Spanjaarden was te snel, dat dat de Engelschen hen zouden hebben kunnen inhalen. De winden en de golven hadden de vernietiging van de vloot begonnen; zij alleen zouden die ook voltooijen. In eenen brief van den 10 Augustus maakt drake allerlei gissingen aangaande de gevolgen van de worsteling der Armada tegen de woedende elementen.
Groote diensten worden zelden beloond; ondankbaarheid is dikwijls de prijs der opoffering. Effingham en zijne zeelieden, die Engeland hadden gered, verkeerden welhaast in
| |
| |
de grootste ellende. Er was nog geene maand verloopen sedert den ondergang der Armada, of de Lord-Admiraal moest geld leenen van Sir francis drake, om zijne vloot van het noodige te voorzien, en dat deze gevonden had aan boord van het schip van Don pedro valdès, de eenige rijke vangst van den zeetogt. ‘Mijnheer,’ schreef hij den 27 Augustus aan walsingham, ‘ik zend u hier ingesloten eene lijst van het geld, dat Sir francis drake heeft gevonden aan boord van den Don Pedro. Ik heb voor mijne rekening drie honderd pistolen genomen; want, bij jezus, ik had geen drie pond meer over, en ik had niets, wat mij geld kon verschaffen. Ik geef u mijn woord, mijn zilverwerk is reeds lang gevlogen. De som, die ik thans leen, zal ik terugbetalen, zoodra ik te huis zal zijn. Ik bid u, geef hare Majesteit van dit alles kennis. Geloof mij, de nood alleen heeft mij gedwongen, om deze schuld te maken; maar als ik niet eenig geld had gehad, om onder mijne arme en ongelukkige matrozen te verdeelen, dan ware ik liever gestorven.’
In de maand September werd de vloot afgedankt, en de mannen, die Engeland mede hadden gered, ontvingen, zeker in betaling van hetgeen hun nog verschuldigd was, de dankbetuigingen van hunne doorluchtige Vorstin! Zoodanig was, om ons van de woorden van hume te bedienen, de geest van elizabeth's regering. Geene dienst scheen den trouwen onderdanen te groot, geene belooning te gering, indien zij hun haren lof toedeelde en hare genegenheid verzekerde. In de daad was de zeemagt van hare Majesteit aan dezelfde bepaling onderworpen, welke henri christophe, de Vorst van Haiti, aan zijne ruiterij voorschreef. Ieder Haïtisch soldaat kreeg, als hij in dienst trad, een paard en wapenen, en hij moest zich altijd bij de wapenschouwing of in den oorlog goed gewapend en goed bereden vertoonen, indien hij het misnoegen van zijnen Vorst zich niet op den hals wilde halen. Maar nooit gaf men hem een ander paard of andere wapenen, zoodat henri christophe, zijne ruiterij aan vreemdelingen toonende, zeggen kon: ‘De paarden des Konings sterven nooit; zij krijgen slechts van tijd tot tijd eene andere huid.’ In plaats van zich te verrijken in de dienst van hun vaderland, rekenden de groote mannen van elizabeth's eeuw zich gelukkig en vereerd, zoo zij hunnen tijd, hunne fortuin, ja hun leven voor haar mogten
| |
| |
opofferen, zoo zij daarvoor slechts eenen enkelen glimlach van haar konden verwerven. Engeland bragt de ontzettende offers, die zij in 1588 vorderde, nog meer ter liefde van deszelfs Vorstin, dan uit vaderlandsliefde of eigenbelang. Men verhaalt, dat de manschappen van een regement van het graafschap Dorset, opzettelijk opgerigt om de kusten van dat graafschap te verdedigen, aanboden, om 500 pond sterling te betalen, zoo zij het voorregt mogten hebben, om van de bescherming hunner eigendommen af te zien, en te Tilbury onder de bevelen van elizabeth te dienen.
Het tijdvak van zijnen strijd tegen de Armada was het schitterendste van de loopbaan van Sir francis drake. Van dien tijd af, ofschoon hij niets van zijne geestkracht had verloren, scheen de fortuin hem te verlaten. Zij schonk hare gunsten aan jeugdiger mededingers. In 1589 werd drake belast met het opperbevel over de grootste vloot, die uit de Engelsche havens zeilde in de dagen van elizabeth. Deze togt had ten doel om zijnen vurigsten wensch te vervullen, eene landing op de Spaansche kusten. De toebereidselen hielden hem maanden lang bezig; hij wijdde er zijnen tijd en zijnen persoonlijken invloed niet alleen, maar ook een gedeelte van zijne bezittingen aan toe. De Koningin gaf 60,000 pond sterling en zes schepen. De Hollanders verleenden hem insgelijks hulp in manschappen en schepen. Maar het waren reeders en bijzondere personen, die het meeste geld gaven. De geheele natie was als bezeten door den wensch, om de Spanjaarden in hun eigen land te bestrijden. Op de twintigduizend soldaten en matrozen, waaruit de expeditie bestond, telde men elfhonderd Edellieden, waaronder leden van al de adellijke geslachten van Devon en Cornwallis. Doch dergelijke ondernemingen, half van staatkundigen, half van partikulieren aard, hoe goed ook bestuurd, gelukten zelden. Deze vooral was niet gelukkig. Eerst zag drake zich eene gansche maand te Plymouth opgehouden, waar hij vruchteloos de versterking en den voorraad wachtte, die hem beloofd waren. Vervolgens verschilde norris, de bevelhebber der troepen, ongelukkig van hem ten aanzien van het punt der kust, waar men zich moest ontschepen. Ondanks den tegenstand van den Admiraal, koos hij Corunna. Men verloor verscheidene dagen in bloedige gevechten, die geenen anderen uitslag hadden, dan dat zij de
Engelschen voor de eerste maal leerden, dat de
| |
| |
Spanjaarden zich uitstekend wisten te verdedigen, zoo dat te pas kwam. Drake en norris landden vervolgens te Peniche, trokken, zonder tegenstand te ontmoeten, tot aan Lissabon, en vermeesterden de voorsteden. De oude muren der stad waren hare eenige verdediging; maar de aanvallers hadden geen geschut, zelfs geen enkel veldstukje, om een der poorten open te schieten. Hetgeen evenwel waarschijnlijk eene grootere teleurstelling was voor de soldaten en reeders, was de tegenwoordigheid van Don antonio, prior van Crato, wiens aanspraak op den Portugeschen troon men heette te willen doen gelden. Men kon nu met schik de voorsteden niet plunderen. ‘Zoo wij als vijanden in het land getrokken waren,’ zegt een schrijver van die dagen, ‘dan zouden onze soldaten aan niets gebrek hebben gehad. Waarom hebben wij de voorsteden van Lissabon niet geplunderd! Wij zouden rijk zijn geworden.’ Niet kunnende vechten of plunderen, trokken norris en de jonge Graaf van essex, die als vrijwilliger den togt medemaakte, naar het eskader van drake terug, dat te Cascaés voor anker lag. De Admiraal had hun beloofd, dat hij den Taag zoude opzeilen, om hun te hulp te komen; maar hij kon zijn woord niet gestand doen, omdat hij op onoverkomelijke moeijelijkheden stuitte. Gedurende zijn verblijf te Cascaès nam hij eene vloot schepen met graan geladen, bestemd tot voorraad voor eene nieuwe Armada. Na nog eenige onbeduidende ontmoetingen keerde het eskader naar Plymouth terug. Zesduizend manschappen waren er bij omgekomen; de overigen werden afgedankt en ontvingen ieder vijf schellingen; ‘eene som,’ zegt hackluyt, ‘die als
veel grooter werd beschouwd, dan die, welke hun toekwam.’ En toch verbeeldde het publiek zich, camden verzekert het, dat drake eenen ontzettenden buit had gemaakt.
In 1595 ondernam drake zijne laatste reize. Hij had tot medgezel bij dezen togt den grijzen Sir john hawkins, die toen omstreeks tachtig jaren oud was. Wat kon dien grijsaard bewegen, om zich nogmaals aan de gevaren der zee bloot te stellen? Was het de zucht naar avonturen, die nooit uitgedoofd wordt bij den mensch, wien zij doorgloeit? Was het de begeerte om zijnen zoon te bevrijden, die toen gevangen was in Zuid-Amerika? Men weet het niet. De vloot kwam in September 1595 in Westindie. In het gezigt van Porto-Rico namen de Spanjaarden een zijner schepen;
| |
| |
de oude hawkins was er bitter bedroefd over. Drake en zijne medgezellen tastten, met hunne gewone stoutmoedigheid, verscheidene der voornaamste Spaansche havens aan in de golf van Mexico; maar overal vonden zij de vijanden op hunne hoede en gereed tot krachtigen tegenstand. Te San Juan de Puerto Rico doodde een kogel twee officieren van drake in zijne kajuit, en nam vervolgens onder hem den stoel weg, waarop hij eene kan bier zat te drinken. De tijd van overrompelingen en van zegepraal was voorbij.
Te vergeefs beproefden de Engelschen op Panama aan te rukken, zij werden met verlies teruggeslagen. Daarbij oefende het klimaat op hen zijnen verderfelijken invloed. Drake, wiens sterk gestel nimmer was aangetast, werd ziek. De buikloop nam met zijne gewone hevigheid toe. Weldra had men geene hoop meer, om hem te behouden. Een uur vóór zijnen dood stond hij op, kleedde zich en mompelde eenige onzamenhangende woorden. Men bragt hem weder te bed, waar hij oogenblikkelijk den adem uitblies. Zijn lijk werd in dezelfde baai van Porto-Bello begraven, waar 140 jaren later zoo velen zijner landgenooten hun graf vonden.
Drake is misschien de eerste der beroemde Engelsche zeelieden, wiens karakter, om zoo te spreken, geheel den geest van zijn beroep ademt, die zich zelven in de zeedienst eenen rang heeft verworven, die door en voor haar heeft geleefd en haar al zijne krachten en al zijne vermogens heeft toegewijd. In zijne goede en in zijne slechte hoedanigheden, althans voor zoo veel wij hem kennen, is hij een type, een model, dat later dikwijls is nagevolgd. Hij bezat die hooghartige ijdelheid, eigen aan menschen, die naar populariteit streven, zeker zijn van hunne talenten, trotsch daarop, dat zij zich door zich zelven alleen uit eenen lagen stand tot eene schitterende hoogte hebben verheven, en die meenen, dat het geluk met onverbrekelijke banden aan hunne triumfkar is verbonden. Intusschen, indien de voorspoed hem vermetel maakte, de tegenspoed benevelde zijn verstand niet, noch sloeg zijnen moed ter neder. Zijne vijanden hebben beweerd, dat hij niet de minste tegenstreving kon dulden; doch het blijkt, dat er altijd tusschen hem en zijne ambtgenooten eene opregte hartelijkheid heeft bestaan. Zijne betrekkingen tot zijne ondergeschikten moesten van moeijelijken aard zijn; want te dien tijde was de krijgstucht
| |
| |
bij dergelijke ondernemingen, waarbij de meeste officieren even groot belang hadden als hun aanvoerder, zoo zwak, dat iedere daad van gezag als eene soort van beleediging werd beschouwd. Drake schijnt de kunst te hebben verstaan, om zijnen eigenen wil te doen, terwijl hij het voorkomen had van zich te laten leiden door gevoelens, met de zijne strijdig. ‘Hij luisterde naar ieders raad,’ zegt prinn, ‘maar hij volgde slechts zijn eigen hoofd.’
Barrow heeft ons over het huiselijke leven van Sir francis drake niets nieuws medegedeeld. Hij was twee malen gehuwd, maar had geene kinderen. Hij verzamelde een groot fortuin, dat hij met spaarzaamheid bestuurde. Zijn neef francis drake erfde de schoone abdij en landerijen der monniken van Buckland, gelegen tusschen Tavistock en Plymouth, die de Admiraal van de grenvilles gekocht had voor het goud der Spanjaarden. Ondanks het spreekwoord: gestolen goed gedijt niet, is Buckland tot aan 1794 in de familie van drake gebleven, toen de laatste Sir thomas drake stierf.
Overigens had drake een gedeelte van zijnen rijkdom besteed tot eene weldadige stichting en tot de volvoering van een werk van algemeen nut. De kas van Chatham, door hem en hawkins gesticht en nu met het hospitaal van Greenwich vereenigd, heeft van hare oprigting tot op onze dagen pensioenen betaald aan een aanmerkelijk aantal gekwetste of arme zeelieden. Daarenboven liet hij op zijne kosten, uit mildheid en op speculatie beide, de beroemde waterleiding maken, die het water naar Plymouth brengt. Deze werd zoo snel voltooid, dat het water, zoo men eene volksoverlevering wil gelooven, nadat Sir francis drake een verdrag met den Duivel had gesloten, even snel van de bron naar Plymouth vloeide, als zijn paard liep. Zoo gaat het in de wereld! Was het onnatuurlijk, dat de eerste der Engelsche zeehelden, de eerste, die de wereld rondzeilde, even als de eerste Engelsche boekdrukker, door de menigte als een toovenaar werd beschouwd? |
|